(1) Mijn
grieven verbergen het licht van de wereld in mij. (69)
(1:2) Mijn grieven tonen me wat er niet is en
verbergen voor me wat ik wil zien.
Er
is een deel in mijn denkgeest die de waarheid over mijn Zelf wil weten. Maar er
is ook een deel dat angstig is en ervoor kiest zich tegen die waarheid te
verdedigen. Dus vraagt Jezus ons om opnieuw te kiezen omdat we de verkeerde
keuze maken en ons Zelf verbergen. Door de mogelijkheid tot kiezen - kracht van
het denken - te oefenen kunnen we deze verkeerde keuze terugdraaien en wat we
verborgen houden terug naar het licht brengen.
(1:3-4) Waar wil ik mijn grieven nog voor, nu
ik dit inzie? Ze houden me in het duister en verbergen het licht.
Jammer
genoeg willen we deze duisternis. In het licht van Gods waarheid is er geen
individueel of speciaal bestaan. We moeten ons bewust worden van dit doel van
vasthouden aan grieven: het intact houden van ons speciale zelf door gebruik te
maken van de duisternis van schuld en aanval zodat het licht van de liefde
verborgen wordt.
(1:5-6) Grieven en licht kunnen niet
samengaan, maar licht en visie moeten verbonden zijn, wil ik kunnen zien. Om te
zien moet ik grieven opzijzetten.
Dit
is de basisregel: wil ik zien of niet? Wanneer ik wil zien dan moet ik kijken
met Jezus, wat wil zeggen dat ik niet oordeel. Aan het resultaat zal ik weten
welke keuze ik gemaakt heb. Wanneer ik bij mezelf boosheid ervaar, depressief,
schuldig, angstig of bezorgd ben dan zegt mij dit dat ik niet wil zien. Met het
ego zijn mijn individualiteit en mijn speciaalheid het enige wat ik ken en is
mijn zelf veilig, maar wel ellendig.
(1:7) Ik wil zien en dit zal het middel zijn
waarmee ik slagen zal.
We
willen nu niet langer veilig en
ellendig zijn. We willen de visie die alle Zonen als gelijk omarmt, de
voorloper om ons onze Eenheid als Christus te herinneren. In deze visie –
geboren uit het loslaten van grieven – vinden we waar geluk.
Hoe
gelukkig zijn we dan om deze specifieke toepassingen te oefenen:
(2:2-5)
Laat ik dit niet als een belemmering voor mijn zicht gebruiken.
Het licht van de wereld zal dit alles wegschijnen.
Ik heb dit niet nodig. Ik wil zien.
Het licht van de wereld zal dit alles wegschijnen.
Ik heb dit niet nodig. Ik wil zien.
Veelvuldig
deze lessen oefenen helpt ons inzien dat we een gespleten denkgeest hebben. Dat
deel dat niet terug wil keren naar huis is er verantwoordelijk voor dat we hier
in deze wereld zijn. Het andere deel is een student van Een Cursus in Wonderen.
We moeten ons van beide bewust zijn zodat we een betekenisvolle keuze tussen
beide kunnen maken. We moeten leren begrijpen dat de grieven van het ego het
licht en de vreugde van ons Zelf weghouden en ons achterlaat in een duisternis
van ellende en pijn. Enkel het bewust worden van de connectie tussen deze
beslissing om aan te vallen en ons lijden zal ons motiveren om te zeggen en het
ook echt te menen: ‘Hier heb ik niet langer behoefte aan.’ In die herkenning zullen
we zien en in die visie wordt alle lijden weg geschenen door het licht van de
vergeving.
(3:1) Mijn
verlossing komt van mij. (70)
(3:2-6) Vandaag zal ik inzien waar mijn
verlossing ligt. Ze ligt in mij, omdat haar Bron zich daar bevindt. Ze heeft
haar Bron niet verlaten en dus kan ze mijn denkgeest niet verlaten hebben. Ik
zal haar niet buiten mijzelf zoeken. Ze laat zich niet buiten vinden en dan naar
binnen halen.
Dat
is wat we meestal willen doen met God, Jezus en Een Cursus in Wonderen: buiten ons
zelf zien. We moeten ons realiseren dat verlossing binnen in ons bevindt, in de
kracht van het denken om Jezus als onze leraar te kiezen en niet het ego. Hij
(de verlossing) wordt niet in Jezus gevonden maar in de capaciteit van ons
denken om voor hem te kiezen. Zoals we reeds eerder besproken hebben heeft
Jezus altijd al gevraagd om tot hem te komen buiten de droom. Toch proberen we eerder om hem binnen de droom te brengen zodat de
identiteit van ons ego zeker is en intact kan blijven. We moeten de hand van
Jezus nemen en door de droom wandelen zodat we samen met hem uit de droom
kunnen stappen.
Anderzijds
doet het ego pogingen om de droom levend te houden en hier waarschuwt Jezus ons
voor. De herinnering aan God is in onze denkgeest waar de droom begint en ook
eindigt. Het ongedaan maken ervan vormt verlossing, die erin bestaat om onze
Bron – in onze denkgeest - te
herinneren. Als een gedachte in de Geest van God hebben wij Hem nooit verlaten
en heeft Hij ons nooit verlaten: ideeën,
gedachten, verlaten hun bron niet. Daarom moeten we verlossing zoeken in
ons juist-gericht denken, het thuis van Jezus, waar de herinnering aan God
wacht op onze aanvaarding wanneer we tenslotte uit de droom van afscheiding en
dood ontwaken.
(3:7) Veeleer zal ze vanuit mijn innerlijk
naar buiten reiken en al wat ik zie zal slechts het licht weerspiegelen dat in
mij en in haar schijnt.
‘Al
wat ik zie’ verwijst niet naar het fysieke zicht; we zien niet werkelijk fysiek
licht in mensen, noch in voorwerpen. ‘Het licht’ is een juist-gerichte gedachte.
Dit licht van vergeving zien we weerkaatst in dat wat onze ogen ‘zien’.
Bovendien is, door de uitbreiding van het licht in de denkgeest, de Zoon
genezen, want de denkgeest van de Zoon van God is één.
(4:2-4)
Laat dit me niet ertoe verleiden mijn verlossing buiten mij te zoeken.
Ik zal dit niet mijn gewaarzijn van de Bron van mijn verlossing laten doorkruisen.
Dit heeft niet de macht verlossing van mij weg te nemen.
Ik zal dit niet mijn gewaarzijn van de Bron van mijn verlossing laten doorkruisen.
Dit heeft niet de macht verlossing van mij weg te nemen.
Met
andere woorden, het is onze keuze of
de wereld onze vrede van ons zal wegnemen, want in en van zichzelf, doordat zij
een illusie is, kan zij niets doen. Enkel wij hebben de kracht die we dan als
de wereld projecteren. Het is de denkgeest die tegen de vrede kiest en Jezus vraagt
ons niet toe te geven aan deze verleiding omdat dit ons niet gelukkig maakt.
Hij dringt erop aan om ons naar binnen te keren, weg van de wereld; het doel te
veranderen: van schuld naar verlossing.