Wanneer ik aanvalgedachten heb dan moet ik ook wel geloven
dat ik kwetsbaar ben. Wanneer ik geloof dat ik kwetsbaar ben dan kan ik niet
Christus zijn omdat Christus onkwetsbaar is. Wanneer, zoals Jezus mij er
herhaaldelijk aan herinnert dat ‘ik ben zoals God mij geschapen heeft.’ en
wanneer mijn werkelijkheid geest is, dan moet ik één zijn met alles en
iedereen. Daarom kan letterlijk niemand en niets dat uiterlijk waarneembaar is
mij kwetsen. Nochtans, zolang ik geloof dat ik gekwetst kan worden, of dat nu
in mijn lichaam is of door iemand anders, dan bevestig ik dus een
kwetsbaarheid. Meer zelfs, wanneer ik zeg dat ik kwetsbaar ben, bevestig ik tevens
dat ik gelijk heb en dat de Heilige Geest het mis heeft.
(1:1-3) Het is zonder
meer duidelijk dat je niet onkwetsbaar bent als je aangevallen kunt worden. Jij
ziet een aanval als een reële bedreiging. Dat komt doordat je gelooft dat jij
werkelijk kunt aanvallen.
Het feit dat ik hier ben is het bewijs dat ik werkelijk kan
aanvallen, want ik ben hier alleen maar omdat ik God heb aangevallen. Overal
rondom mij neem ik aanval waar. De dynamiek van projectie helpt mij begrijpen hoe een waarneming van aanval kan
gebeuren: projectie maakt perceptie,
wat ik buiten mij waarneem is de projectie van wat ik eerst binnen in mij
werkelijk heb gemaakt.
(1:4-6) En wat door
jou gevolgen heeft, moet ook op jou gevolgen hebben. Deze wet zal jou
uiteindelijk redden, maar nu misbruik je die nog. Daarom moet je leren hoe je
die vóór je hoogste belang kunt aanwenden, in plaats van daartegen.
Zoals we in deze eerste lessen al zo vaak gezien hebben is
het innerlijke en het uiterlijke een en hetzelfde. De aanvalgedachte en de
gedachte aangevallen te worden komt voort uit hetzelfde denksysteem. We
projecteren onze egogedachten naar buiten en geloven vervolgens dat zij ons
zullen kwetsen. Zoals Jezus leert in de tekst dat we door het projecteren van
ons conflict we ons losmaken van dat wat we niet willen:
… het idee dat jij iets wat je
niet wilt, kwijt kunt raken door het weg te geven. Geven is de manier om het te
houden. De overtuiging dat je het uit je innerlijk hebt geweerd door het buiten
jou te zien is een totale vervorming van de macht van uitbreiding. Om die reden
zijn zij die projecteren waakzaam voor hun eigen veiligheid. Ze zijn bang dat
hun projecties zullen terugkeren en hen pijn doen. Door te geloven dat ze hun
projecties uit hun denkgeest hebben gewist, geloven ze ook dat hun projecties
weer proberen naar binnen te sluipen. (T. 7. VIII. 3:6-11)
Ook is het zo dat de Liefde van God, die we door vergeving
hebben toegelaten, naar ons zal terugkeren en het is die Liefde die we overal
om ons heen zullen gewaarworden in ofwel een uitdrukking ervan of in een roep
ervoor.
De wetten van projectie en uitbreiding werken gelijk, maar
hun inhoud is verschillend. Dat is waarom, vroeg in de tekst, Jezus het heeft
over projectie als ‘het oneigenlijke gebruik van uitbreiding’ (T. 2. I.1:7) –
het is dezelfde wet die verkeerd aangewend wordt, wat leidt tot miscreatie in
plaats van creatie. Gebruikt in de andere richting zal deze wet ons uiteindelijk
redden want wat buiten ons lijkt te zijn is een illusie omdat wat binnen lijkt
te zijn, het egodenksysteem, ook een illusie is. Dit herkennen is het ongedaan
maken van het ego.
(2:1-2) Omdat jouw
aanvalgedachten geprojecteerd worden, zal je een aanval vrezen. En als je een
aanval vreest, moet je wel geloven dat jij niet onkwetsbaar bent.
Hiermee bewijs jij dat je gelijk hebt en dat Jezus verkeerd
is. Jezus vraagt: Waarom ben je van streek? Dit is slechts een droom.’ En wij antwoorden:
‘Wat bedoel je, dit is slechts een droom? Kijk maar eens hoe ik aangevallen
wordt! Kijk maar hoe ik lijd en hoe ik alle pijn moet doorstaan. Kijk maar naar
wat al die andere mensen voelen. We zijn
allemaal kwetsbaar. Vertel mij alsjeblief niet dat dit een droom is’. Het is
de manier waarop we bewijzen dat onze waarnemingen juist zijn. Onze pijn, of die
nu in onszelf is of in anderen, is uiteindelijk het bewijs dat God dood is en
dat wij nu in Zijn plaats bestaan.
(2:3-5) Aanvalgedachten
maken je daarom kwetsbaar in je eigen denkgeest, want daar bevinden zich
aanvalgedachten. Aanvalgedachten en onkwetsbaarheid kunnen niet beide tegelijk
worden aanvaard. Ze zijn met elkaar in tegenspraak.
Wanneer ik aanvalgedachten bij jou waarneem komt dat alleen
maar omdat ik ze eerst voor mezelf werkelijk heb gemaakt. Dit vindt zijn
oorsprong in de oorspronkelijke aanval: de wens om mij van God af te scheiden.
Het is pas na die beslissing dat het
plan van mijn ego erom vraagt dit naar buiten te projecteren en me daarbij
kwetsbaar en verdedigend op te stellen voor een vermeende aanval door anderen.
Het moet duidelijk worden dat deze aanvalgedachten de afscheiding van God en
dus ook van iedereen, weerspiegelt en dit niet ‘tegelijk aanvaard kan worden’
met de onkwetsbaarheid zoals God ons heeft geschapen. Dit is een andere manier om
te zeggen dat God en het ego elkaar uitsluiten.
De dynamiek van dissociatie* stelt ons in staat deze tegenstrijdige overtuigingen
in onze denkgeest in stand te houden, zoals de tekst dit in twee passages
uitlegt: (* Dissociatie:
een term uit de psychologie en psychiatrie, is een geestesgesteldheid waarin
bepaalde gedachten, emoties, waarnemingen of herinneringen buiten het
bewustzijn worden geplaatst, tijdelijk niet `oproepbaar` zijn of minder
samenhang vertonen. Letterlijk betekent dissociatie `ontkoppeling` of
`uiteenvallen’).
Het ego en de geest kennen elkaar
niet. De afgescheiden denkgeest kan de afscheiding alleen maar instandhouden
door te dissociëren. (T. 4. VI. 4:1-2)
Dissociatie is een verwrongen denkproces waarbij twee
geloofssystemen, die niet naast elkaar kunnen bestaan, beide in stand worden
gehouden. Als ze samen worden gebracht, wordt het onmogelijk ze beide tezamen
te aanvaarden. Maar wordt het ene voor het andere in duisternis verborgen
gehouden, dan lijkt door die scheiding dat beide in leven gehouden kunnen
worden, gelijkwaardig in hun werkelijkheid. Hun samengaan wordt een bron van
angst, want als ze samenkomen moet het aanvaarden van een ervan losgelaten worden.
Je kunt ze niet allebei hebben, want elk ontkent het andere. Door ze los van
elkaar te zien wordt dit feit uit het oog verloren, want elk kan op een
afzonderlijke plaats met een vast geloof worden begiftigd. (T. 14. VII. 4:3-8).
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten