dinsdag 9 juni 2015

Thema's uit Een Cursus in Wonderen - 48 – Vriendelijkheid schiep mij vriendelijk.

 
 
Deze morgen hebben we het over een zin in het werkboek (Wd1.67.2:4) ‘Vriendelijkheid schiep mij vriendelijk’ en ik denk dat dit een bijzonder behulpzame zin is om in de loop van de dag in gedachten te houden.
Elk moment waarin we geneigd zijn om een onvriendelijke gedachte te hebben over iemand, kritiek, een milde oordelende gedachte, een bijzonder boze gedachte, dan zouden we deze zin, ‘vriendelijkheid schiep mij vriendelijk’, moeten zeggen en wanneer ik dit doe dan vervang ik hiermee mijn versie  waarbij ik zeg ‘onvriendelijkheid schiep mij onvriendelijk’, m.a.w. ik ben een kind van het ego in plaats van een kind van God.
Want wanneer vriendelijkheid mij als vriendelijk heeft geschapen, hoe zou ik dan niet vriendelijk kunnen zijn? Hoe kan ik onvriendelijk zijn in mijn denken, hoe kan ik onvriendelijk zijn in mijn woorden, hoe kan ik onvriendelijk zijn in mijn handelen?
En onvriendelijkheid in de Cursus - ook al wordt dit niet op deze specifieke manier gezegd, maar tussen de regels door vernoemd - onvriendelijkheid in de Cursus wil zeggen dat ik een vriendelijke gedachte over jou kan hebben of over een ander persoon of over een half dozijn mensen of over twee miljoen mensen, maar wanneer die vriendelijke gedachte niet iedereen omarmt dan is ze niet vriendelijk. Dan ben ik een voorbeeld voor wat het Lied van het Gebed ‘onvriendelijkheid ter vernietiging’ zou noemen.
Wanneer we werkelijk vriendelijk zijn, dan moet die vriendelijkheid zich uitbreiden naar alle leden van het Zoonschap; anders is ze niet vriendelijk. Deze uitdrukking is een vuistregel en zeer behulpzaam op het praktische niveau, om in te zien hoe ik voortdurend beweer dat mijn ego gelijk heeft en dat God verkeerd is.
Er is een zin in de tekst, die ik regelmatig aanhaal, die zegt: ‘God denkt hier anders over.’ (T23.I.2:7) Deze staat te midden van een lange bespreking over het denksysteem van moord, strijd, oorlog, enz. van het ego en dan komt die eenvoudige opmerking: ‘En God denkt hier anders over.’
Ons ego reageert hierop. En het bewijs dat het ego tegenovergesteld denkt is dat het ego voelt dat het slimmer is dan God, het ego gelooft dat het weet wat verlossing is voor ons, namelijk aanval, oordeel en kritiek en neemt de vorm van onvriendelijkheid aan.
Het woord ‘vriendelijk’ komt in de Cursus niet zo veel voor dan andere woorden, zoals ‘zachtheid’, niettemin vormt vriendelijkheid een inherent deel van gelijk welk juist gericht gedrag of juist gerichte reactie. Het is inherent aan vergeving, in de keuze voor het wonder, in het kiezen voor visie in plaats te kiezen voor oordelen.
Er is een zin in de tekst die zegt dat visie of oordeel een keuze is, maar nooit beide. Met andere woorden, het is altijd het een of het ander. Of je ziet met de visie van Christus, die alle mensen zonder uitzondering, als gelijke ziet of we kijken met het oordeel van het ego die iedereen verschillend ziet. En onze ervaringen zijn altijd zo om verschillen te zien onder de verschillende leden van het Zoonschap. En wanneer we aan de hand van onze kritiek, onze oordelen en onze onvriendelijke gedachten, woorden en daden kunnen bewijzen … , als we hieraan denken en we met deze ogen kijken,  dan realiseren we ons dat we hiermee zeggen dat het denksysteem van het ego waar is en dat de volmaakte eenheid van God een leugen is. Dat het juist gerichte denken, dat binnen de illusie de weerspiegeling is van de Eenheid, ook een leugen is.
Dit helpt ons dus te kijken naar elke gedachte die we gedurende onze dag hebben, er bewust van te worden en te zeggen: ‘Is dit wat ik werkelijk wil maken? Is het werkelijk zo dat ik wil bewijzen dat mijn ego gelijk heeft en God verkeerd is, dat ik een kind ben van de afscheiding, een kind van zonde, schuld, angst, aanval, oordeel, pijn, lijden en dood. Of ben ik een kind van de liefde die de dagelijkse lessen van vergeving leert die mij terugbrengen naar huis?’
Wanneer we dus blijven doorgaan om tegen onszelf te zeggen dat ‘vriendelijkheid mij vriendelijk heeft geschapen’ en ik handel op een onvriendelijke manier, dan ontken ik de werkelijkheid van God. Onszelf afvragen of dit werkelijk datgene is wat we willen is de vraag die we keer op keer moeten stellen. En wanneer we die vraag gedurende de dag niet stellen dan is dit enkel omdat we niet naar huis willen terugkeren en we willen bewijzen dat God verkeerd is en wij gelijk hebben.
De meeste studenten van de Cursus zijn vertrouwd met de zin waarin Jezus zegt: heb je liever gelijk of geluk? Gelijk hebben betekent jouw onvriendelijkheid rechtvaardigen. Gelukkig zijn betekent dat we herkennen dat, ook al zijn we niet vriendelijk, we dit niet moeten goedpraten, we naar onze onvriendelijke gedachten kunnen kijken en ons er bewust van worden dat dit eenvoudig een verdediging is tegen de waarheid die in zekere zin het verlengde is van les 136 waarin gezegd wordt dat onvriendelijkheid een verdediging is tegen de waarheid. En waarom zou ik een kind van de illusie zijn wanneer ik een kind van de waarheid kan zijn en terug kan keren naar huis?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten