(4:6) Want je zult ze
niet alleen maken.
Hiermee wordt de eenheid van de denkgeest bedoeld en heeft
niets met het fysieke te maken. Wanneer we ervoor kiezen ons met Jezus te
vereenzelvigen kiezen we een duidelijke keuze voor eenheid en niet meer voor de
afscheiding. Dat is de betekenis van ‘met Jezus zijn’. Als hij de Christus is,
omdat hij de Zoon is van God en ik mij in een heilig ogenblik bij hem voeg, dan
ben ik ook de Christus, samen met iedereen.
Wanneer wij kiezen voor het onheilig ogenblik, gezien ook in
het egodenksysteem iedereen één is met mij, zenden wij de boodschap uit dat wij
gelijk hebben en God verkeerd is. Dat wij gelijk hebben in ons geloof van
afgescheidenheid; dat we gelijk hebben wanneer we ons oneerlijk behandeld voelen,
we hebben gelijk wanneer we boos zijn op de ander … .
In de tekst heeft Jezus het erover dat visie of oordeel onze
keuze is (T. 20. V. 4:7). Visie ziet ons allemaal als één een weerspiegelt het
delen van een en hetzelfde doel. Oordeel ziet de schuld voor de zonde van het
doden van God zodat wij zouden kunnen bestaan en omwille van deze schuld
proberen wij voortdurend de ander teniet te doen volgens het principe van het
ego van of ik of de ander. We hebben dus de kracht om of de beslissing voor het
ego te versterken of elkaar eraan te herinneren dat er een andere keuze kan
gemaakt worden.
Alinea 5 geeft de basis weer voor de drie stappen van
vergeving.
(5:1-2) Het idee voor
vandaag introduceert de gedachte dat je niet gevangen zit in de wereld die jij
ziet, omdat de oorzaak ervan kan worden veranderd. Deze verandering vereist
eerst dat de oorzaak herkend wordt en daarna losgelaten, zodat die kan worden
vervangen.
De oorzaak benoemen is herkennen dat het probleem niet iets
is dat van de wereld is, mijn verwarring wordt niet veroorzaakt door wat mijn
lichaam of het lichaam van iemand anders mij wel of niet aandoet. De oorzaak
blijft een keuze die mijn denkgeest gemaakt heeft. Dat is de eerste stap voor vergeving.
Het loslaten – de
tweede stap – betekent Jezus om hulp vragen om anders te kijken naar mijn
gedachten van schuld en aanval. Ik realiseer me dat wanneer mijn aanval op jou
een projectie is die ik gemaakt heb, dan moet de aanval op mezelf ook iets zijn
dat ik verzonnen heb, dat ik gemaakt heb – ik blijf zoals God mij heeft
geschapen; wie ik ben als Zoon van God is niet veranderd. Loslaten brengt dus
met zich mee dat ik naar mijn schuld kijk met de liefde van Jezus naast me.
De derde stap is
dan wanneer ik Jezus vraag om mij te helpen te kijken naar mijn schuld, in dat
ogenblik doet zijn stralend en vergevend licht de oorzaak van de schuld
verdwijnen. Het is enkel mijn verantwoordelijkheid om mijn schuld naar hem te
brengen, de betekenis van het aanvaarden van de Verzoening voor mijzelf. (T. 2.
V. 5:1).
Om kort deze drie stappen samen te vatten
1) ik breng de schuld die ik op jou geprojecteerd heb terug
naar mijn denkgeest;
2) door samen met Jezus te kijken breng ik de schuld, die in
mijn denkgeest is, naar hem; in welk ogenblik
3) de schuld verdwijnt omdat ik de liefde en het licht
aanvaard die altijd aanwezig is, maar verborgen was onder de duisternis van
mijn schuld en geprojecteerd werd via mijn aanvalsgedachten.
(5:3-6) Bij de eerste
twee stappen in dit proces is jouw medewerking vereist. Bij de laatste niet.
Jouw beelden zijn al vervangen. Door de eerste twee stappen te zetten zal je
zien dat dit zo is.
Onze taak is dat ‘beetje bereidwillig zijn’ om onze
egogedachte naar Jezus te brengen; de gedachten die we naar buiten
geprojecteerd hebben, de gedachte waarmee we de wereld en onszelf gemaakt hebben.
Alles waarin we geloven is reeds voorbij, zoals staat in de
regel die ik eerder heb vermeld: ‘6Deze wereld was lang geleden al
voorbij.’ (T. 28. I. 1:6). Het is slechts ons geloof dat er hier een wereld is en waarom Jezus het woord hallucinatie gebruikt om deze te
beschrijven (T. 20. VIII. 7-8). We beginnen ons bewust te worden van de
waarheid van het Verzoeningsprincipe door onze gedachten over dat waar we zeker
van waren dat het echt was, te veranderen: dat er een wereld daarbuiten is
waarvan wij en anderen de dupe van zijn.
(6:1-2) Naast het
gebruik van het idee van deze dag telkens wanneer de behoefte zich voordoet,
zijn er vandaag nog vijf oefenperioden voor de toepassing ervan nodig. Herhaal
het idee, terwijl je om je heen kijkt, eerst langzaam voor jezelf, sluit dan je
ogen en besteed er ongeveer een minuut aan om in je denkgeest te zoeken naar
zoveel aanvalgedachten als maar in je opkomen.
Je denken onderzoeken is een belangrijk onderwerp in Een
Cursus in Wonderen. Als een student van het werkboek en van de Cursus leren we
de tot nu toe verborgen aanvalsgedachten te zien.
(6:3-5) Zeg bij elke
die zich in je denkgeest aandient:
Ik kan ontsnappen aan de wereld die ik zie door aanvalgedachten over
_________ op te geven.
Houd, terwijl je dit
zegt, elke aanvalgedachte even in je aandacht vast en zet die gedachte dan van
je af en ga verder met de volgende.
Deze instructies geven het belangrijke proces weer om de
duisternis van onze illusies naar het licht van de waarheid te brengen.
(7) Zorg er bij de
oefenperioden voor dat je daarin zowel je gedachten waarin je aanvalt als de
gedachten waarin je wordt aangevallen betrekt. Hun gevolgen zijn precies
hetzelfde, omdat ze zelf precies hetzelfde zijn. Dit zie je nu nog niet in en
jou wordt op dit moment slechts gevraagd ze in de oefenperioden van vandaag als
gelijk te behandelen. We verkeren nog pas in het stadium waarin wordt
vastgesteld wat de oorzaak is van de wereld die jij ziet. Wanneer je
uiteindelijk gaat inzien dat gedachten van aanvallen en van aangevallen worden
niet van elkaar verschillen, zal je gereed zijn om de oorzaak los te laten.
Er is geen verschil tussen het slachtoffer zijn of de aanvaller.
Aanval is aanval is aanval. En Jezus herhaalt dat hij van ons niet verwacht dat
wij dit begrijpen, er ons mee vereenzelvigen of erin geloven, maar hij vraagt
ons om het in praktijk te brengen en hij zegt ons precies hoe we dit moeten
doen.
Terwijl we leren dat er geen verschil is tussen zelfaanval
(schuld) en aanval, realiseren we ons dat een slachtoffer zijn de meest
kwaadaardige vorm van aanval is die mogelijk is. Wanneer we onszelf als
slachtoffer zien is het duidelijk dat iemand anders hiervoor de prijs moet
betalen als straf voor onze zonde.
Het is het lijden van het slachtoffer dat met een beschuldigende vinger naar de
ander wijst (zie bv. T. 27. I.1-4). De investering, onszelf te zien als een
slachtoffer, opgeven is de moeilijkst op te geven illusie, ons werkelijk
bestaan is gesteund op het idee dat we
slachtoffers zijn. Dat wij er niet voor gekozen hebben om hier in deze wereld
te zijn – het zijn onze ouders die ons hier gebracht hebben; wij kozen er niet
voor om onze lichamen te hebben, onze persoonlijkheden of problemen, het waren
onze genen of onze omgeving die de bepalende factoren waren. Dat is wat we
geloven.
Het is heel moeilijk om te accepteren dat we moeten spreken
over een aanval wanneer we onszelf zien als overgeleverd aan de genade van
krachten waarover we geen controle hebben. Dit is de betekenis van deze les. En
nogmaals, Jezus vraagt ons niet dat we dit nu al kunnen accepteren, maar hij
vraagt ons dat we zijn woorden zouden horen en zouden proberen om hem te
begrijpen en ook al zitten we nog maar in de beginfase van onze training toch
ook onze gedachten van slachtofferschap mee te nemen in onze oefenperiodes.