In de inleiding had ik het over het feit dat Jezus, zowel in
het werkboek als in de tekst, vaak een bepaald thema behandelt, dit even opzij
zet om een gerelateerd thema naar voren te brengen, vervolgens dit ook weer
opzij zet om terug te keren naar het vorige.
Hier zien we een inleiding op het idee dat denkgeesten
verbonden zijn - een centraal thema van Een Cursus in Wonderen: de eenheid van
de Zoon van God. Hier meer bepaald de eenheid van de Zoon van God in zijn
afgescheiden staat.
(1) Het idee van vandaag is weer een stap om te
leren dat de gedachten die de oorsprong zijn van wat jij ziet, nooit neutraal
of onbelangrijk zijn. Het beklemtoont ook het idee dat denkgeesten verbonden
zijn, waarop later steeds meer nadruk zal worden gelegd.
Net zoals alle dingen in de wereld verschillende projecties
zijn van de ene afscheidingsgedachte, zo maken verschillende mensen ook deel
uit van de ene afgescheiden Zoon. Dit wil zeggen dat alle afgescheiden
denkgeesten verbonden zijn omdat ze allemaal afkomstig zijn van een gedachte.
Vóór de afscheiding plaats vond, een onderwerp dat besproken
wordt in het begin van hoofdstuk 18 van de tekst, was er slechts één vergissing
of gedachte, net zoals in de Hemel er slechts één Zoon is. Alle denkgeesten
zijn als één verbonden, er slechts de denkgeest van Christus, één en één met de
Geest van God.
Wat echter voor ons doel van belang is, is het principe dat
alle afgescheiden denkgeesten ook
verbonden zijn. Wij zijn slechts gefragmenteerde percepties en afbeeldingen die
wij - onze keuzemakende denkgeest - buiten tijd en ruimte gemaakt hebben zodat
we geloven dat de afscheiding werkelijk is. In werkelijkheid is het zo dat alle
schijnbare afgescheiden delen die we van de Zoon van God waarnemen – en meestal
denken we dan aan homo sapiens, maar dit omvat alles wat we waarnemen, zowel
bezield als onbezield – niets meer zijn dan afgesplitste delen van die ene gedachte
die zegt: ‘Ik heb het onmogelijke tot stand gebracht. Ik ben afgescheiden,
autonoom, op mezelf, onafhankelijk, vrij en heb mijn leven onder controle.’
Hier volgt dat belangrijk deel uit hoofdstuk 18, waarin dit
concept van de ene gedachte die de wereld gemaakt heeft, wordt voorgesteld:
Jij die gelooft dat God angst is,
hebt slechts één enkele substitutie in het leven geroepen. Die heeft vele
vormen aangenomen, want het was de vervanging van waarheid door illusie, van
heelheid door fragmentatie. Ze is zo versplinterd geraakt en onderverdeeld en
keer op keer opnieuw verdeeld, dat het nu vrijwel onmogelijk is te zien dat ze
ooit één was, en nog steeds is wat ze was. Die ene dwaling, die waarheid naar
illusie, oneindigheid naar tijd, en leven naar de dood heeft gebracht, was het
enige wat jij ooit hebt gemaakt. Heel je wereld rust hierop. Alles wat je ziet
is er een weerspiegeling van, en elke speciale relatie die je ooit hebt gevormd
maakt er deel van uit.
Misschien verbaast het je te
horen hoezeer de werkelijkheid verschilt van wat jij ziet. Je beseft de omvang
van die ene dwaling niet. Die was zo enorm en zo volslagen ongelofelijk, dat
daaruit wel een wereld van totale onwerkelijkheid moest oprijzen. Wat kon er
anders uit voortkomen? De versplinterde aspecten ervan zijn angstwekkend
genoeg, wanneer je ernaar begint te kijken. Maar niets wat je hebt gezien toont
jou ook maar enigszins de enorme omvang van de oorspronkelijke dwaling, die
schijnbaar jou uit de Hemel wierp, kennis verbrijzelde tot betekenisloze
stukjes gescheiden waarneming en je dwong tot het ondernemen van verdere
substitutie. (T. 18. I. 4, 5).
(2) Het idee van
vandaag betreft niet zozeer wát je ziet, als wel hoe je het ziet. Daarom
benadrukken de oefeningen van vandaag dit aspect van je waarneming. De drie of
vier aanbevolen oefenperioden moeten als volgt worden gedaan:
Dit is een stelling waar ik reeds eerder naar verwezen heb:
perceptie is niet alleen wat we zien,
maar hoe we het zien. Er is geen
onderscheid tussen de twee. Voor het doel van deze lering maken wij een
onderscheid omdat het de interpretatie is die vorm geeft aan dat wat we zien.
De interpretatie van het ego is dat ik een afgescheiden, vijandige,
wraakzuchtige wereld wil zien zodat
ik deze eigenschappen niet in mezelf hoef te erkennen. Daarom kunnen we zeggen
dat wat we zien en hoe we zien een en hetzelfde is en dit omdat mijn behoefte
om dingen op een bepaalde manier te zien, bepaalt wat ik zie.
De richtlijnen van de rest van de les zijn ons inmiddels al
heel vertrouwd:
(3) Kijk om je heen
en kies voor de toepassing van het idee van vandaag zo willekeurig mogelijk
onderwerpen uit, en houd je ogen op elk lang genoeg gericht om te zeggen:
Ik ben niet de enige die de gevolgen ervaart van hoe ik _________
zie.
Besluit elke oefenperiode
met het herhalen van de meer algemene uitspraak:
Ik ben niet de enige die de gevolgen ervaart van mijn zien.
Om en nabij een
minuut, of zelfs minder, is voor elke oefenperiode voldoende.
Wij bewegen ons hier dus van specifieke waarnemingen naar
algemene waardoor we leren dat al
onze waarnemingen één en dezelfde zijn, omdat zij ontstaan uit de afgescheiden
denkgeest die het Zoonschap als een verbindt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten