(1:1 – 3:2) Vanaf
vandaag zullen we een serie herhalingsoefeningen doen. Elk daarvan bevat vijf
van de reeds geïntroduceerde ideeën, te beginnen met het eerste en eindigend
met het vijftigste. Na ieder idee volgt een korte toelichting, die je bij de
herhaling in overweging moet nemen. De oefeningen horen in de daarvoor bestemde
perioden als volgt te worden gedaan:
Begin de dag met het lezen van de vijf ideeën plus de toelichting. Daarna hoef
je geen bepaalde volgorde aan te houden bij het overdenken daarvan, maar je
moet wel met elk idee tenminste één keer oefenen. Gebruik voor elke
oefenperiode ruim twee minuten, waarin je over het idee en de bijbehorende
toelichting nadenkt, nadat je die overgelezen hebt. Doe dit vandaag zo vaak
mogelijk. Als één van de vijf ideeën je meer aanspreekt dan de andere,
concentreer je dan daarop. Maar zorg er aan het eind van de dag voor dat je ze
allemaal nog eens herhaalt.
Het is niet noodzakelijk om in de oefenperioden de toelichting na elk idee woordelijk of grondig te repeteren. Probeer liever de nadruk te leggen op de kern ervan en denk erover na als onderdeel van je herhaling van het idee waarop het betrekking heeft.
Het is niet noodzakelijk om in de oefenperioden de toelichting na elk idee woordelijk of grondig te repeteren. Probeer liever de nadruk te leggen op de kern ervan en denk erover na als onderdeel van je herhaling van het idee waarop het betrekking heeft.
We zien hier weer hoe Jezus de nadruk legt op het denken en
toepassen van deze ideeën. Bovendien kunnen we zien hoe hij ons aanspoort om te
letten op de inhoud van de lessen in plaats van naar de vorm ervan te kijken.
Hij wijst niet zozeer naar een letterlijk begrijpen, met een zekere dwangmatigheid,
maar naar hoe we moeten leren de boodschap van de les te veralgemenen naar om
het even welk voorval gedurende de dag.
(3:3 – 4:1) Nadat je
het idee en de bijbehorende toelichting gelezen hebt, moet je de oefening met
gesloten ogen doen, liefst wanneer je op een rustige plek alleen bent.
Dit geldt vooral voor de oefenperioden in het leerstadium waarin jij nu verkeert.
Dit geldt vooral voor de oefenperioden in het leerstadium waarin jij nu verkeert.
Jezus voorziet ons in een structuur voor meditatie al zegt
hij ons ook in het deel ‘ik hoeft niets te doen’ dat dit niet een cursus is in
contemplatie of meditatie (T. 18. VII.4). Hij is zeker niet gekant tegen
meditatie, maar het maakt geen integraal deel uit in het proces van vergeving.
Indirect waarschuwt Jezus voor het thema dat uitgebreider
besproken wordt in het Handboek voor Leraren: hoe moet een leraar van God zijn
dag doorbrengen? - HvL. 16. Het komt er op neer dat wanneer er een zekere structuur
is in onze studie en meditatie wij alert moeten zijn dat dit niet leidt tot ritueel
en verheerlijking tot een soort van goddelijkheid. Als dit het geval zou zijn
werkt dit onze speciaalheid alleen maar in de hand. Een van de principiële
doelstellingen van Een Cursus in Wonderen is dat wij moeten leren veralgemenen.
Daarom wanneer we enkel bij God kunnen zijn, aan Jezus kunnen denken of ons de
lessen enkel kunnen herinneren tijdens de daarvoor voorziene perioden dan gaan
we voorbij het doel ervan. Daarom heeft Jezus het ‘over ons stadium in ons
leerproces’. Hij gaat ervan uit dat we allemaal beneden aan de ladder beginnen
en leidt onze denkgeesten dus op vanaf het begin. Hij vraagt ons ook om alles
wat we menen te weten over meditatie, contemplatie, gebed en spiritualiteit
opzij te zetten en ons opnieuw te laten onderwijzen door hem.
Onze leraar begint met gestructureerde en meestal eenvoudige
oefeningen maar hij wil niet dat ze speciale voorwerpen worden waaraan we
gehecht raken. En alhoewel we nog maar in het begin zijn van het werkboek worden
we gewaarschuwd voor het mogelijk verkeerd interpreteren van deze lessen.
(4:2-3) Je zult
echter moeten leren geen speciale omstandigheden meer nodig te hebben om toe te
kunnen passen wat je hebt geleerd. Je zult het geleerde eerder nodig hebben in
situaties die jouw vrede lijken te verstoren, dan in situaties die al vredig en
rustig lijken.
Jezus bedoelt hier niet dat er iets verkeerd is aan het
nemen van bepaalde uiterlijke zaken om het je comfortabel te maken terwijl je
mediteert, maar hij wil niet dat je een speciale relatie opbouwt met je houding
of met je ademhaling, de geur van je kaars, de muziek, Een Cursus in Wonderen
of gelijk wat dan ook. De nadruk moet niet liggen op het wijzigen van je
uiterlijke omstandigheden die je gelukkig maken maar op het proberen om je
gedachten te veranderen zodat je werkelijk gelukkig bent, onafgezien van waar
je bent of hoe de uiterlijke condities zijn. Maar nogmaals, hij is er niet
tegen wanneer je bepaalde dingen doet die je helpen om te ontspannen zolang je
maar waakzaam blijft voor de speciaalheid van het ritueel.
(4:4-5) Wat je leert
heeft tot doel jou in staat te stellen de rust met je mee te dragen en verdriet
en verwarring te genezen. Dit doe je niet door die te ontvluchten en een
afgezonderd toevluchtsoord voor jezelf te zoeken.
Jezus weet dat we in de beginperiode van onze studie zijn,
maar hij wil ook duidelijk maken dat hij ons ver voorbij waar we nu zijn, zal
meenemen. We krijgen een glimp van dit ‘ver, ver weg’ in dit liefdevolle deel
in het Handboek voor Leraren in de context om te leren oefenen met
rechtvaardigheid van de Heilige Geest:
Er is geen ingeschapen conflict
tussen rechtvaardigheid en waarheid. Het pad wordt heel anders naarmate men
verdergaat. En evenmin kan al de grootsheid, de indrukwekkendheid van het
tafereel en de geweldige zich openende vergezichten die zich aan iemand
voordoen wanneer hij de reis voortzet, al bij aanvang worden voorspeld. Maar
zelfs dit alles, waarvan de pracht naarmate men voortgaat onbeschrijfelijke
hoogten bereikt, valt zonder meer in het niet bij alles wat wacht wanneer het
pad ophoudt en de tijd samen ermee eindigt. Maar men moet ergens beginnen.
Rechtvaardigheid is het begin. (HvL. 19. 2:4-9)
Een structuur in het oefenen en meditatie is dus een begin.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten