woensdag 4 juli 2018

Les 47 - God is de kracht waarop ik vertrouw. – deel 1


Dit leidt een nieuw belangrijk deel in dat in de tekst een centrale plek inneemt: het contrast tussen enerzijds onze zwakheid en anderzijds onze Christuskracht of tussen de illusoire kracht van het ego en de echte kracht van de Heilige Geest. Bijna op het eind van de tekst lezen we:

Je kiest altijd tussen jouw zwakheid en de kracht van Christus in jou. En wat je kiest is wat je voor werkelijk houdt. Door zwakheid eenvoudig nooit als leidraad voor je handelingen te gebruiken, heb je haar geen kracht gegeven. En het licht van Christus in jou heeft de leiding gekregen over alles wat jij doet. Want jij hebt je zwakheid naar Hem gebracht en Hij heeft jou Zijn kracht daarvoor in de plaats gegeven. (T. 31. VIII. 2:3-7)

Deze les leidt - heel subtiel - het thema in over speciale relaties. Speciale relaties waarbij een vertrouwen geplaatst wordt in iets of iemand buiten ons die onze angst zal verlichten of die ons een beter gevoel geeft.

(1:1) Als jij op je eigen kracht vertrouwt, heb je alle reden om ongerust, bezorgd en bang te zijn.

Op onze eigen kracht vertrouwen betekent dat we het egodenksysteem werkelijk gemaakt hebben. Door dit te doen ontstaat er een schuldgevoel die we door de ondraaglijkheid ervan projecteren met een onvermijdelijke angst voor een straf waarvan we geloven dat ook die van buiten ons zal komen. We vergeten hierbij dat dit gevoel voor straf een uitdrukking is van de schuld die we in onze denkgeest voelen. Let er trouwens eens op hoe vaak de dynamiek van de projectie in deze lessen wordt besproken.

(1:2-4) Wat kun jij voorspellen of beheersen? Wat is er in jou waarop jij rekenen kunt? Wat kan jou het vermogen verschaffen je van alle facetten van een probleem bewust te zijn en ze zo op te lossen dat er alleen iets goeds van komen kan?

Deze gedachte wordt uitgebreider besproken in de tekst en in het handboek: de Heilige Geest, niet wijzelf, is de Enige die op de juiste manier kan oordelen. We lezen bijvoorbeeld:

Het is noodzakelijk dat de leraar van God beseft, niet dat hij niet mag oordelen, maar dat hij dat niet kan. (HvL. 10.2:1)

Wat ons leerplan beoogt, in tegenstelling tot het doel van al het leren in de wereld, is het inzicht dat oordelen in de gebruikelijke zin onmogelijk is. (HvL. 10.3:1)

Om iets correct te beoordelen, moet men zich ten volle bewust zijn van een onvoorstelbaar breed scala van zaken: uit verleden, heden en toekomst. Men zou van tevoren alle gevolgen van zijn oordelen moeten overzien ten aanzien van alles en iedereen daarbij op een of andere manier betrokken. En men zou er zeker van moeten zijn dat zijn waarneming niet vervormd is, zodat zijn oordeel volkomen rechtvaardig kan zijn tegenover ieder op wie dat nu en in de toekomst rust. Wie is in de positie dat te doen? Wie zou dit van zichzelf durven beweren, behalve in groteske fantasieën? (HvL. 10.3:3-7)

Vel dan nog één laatste oordeel. En wel het volgende: er is Iemand bij jou wiens oordeel volmaakt is. Hij kent alle feiten: uit verleden, heden en toekomst. Hij kent wel alle gevolgen van Zijn oordeel op alles en iedereen daarbij op een of andere manier betrokken. En Hij is volkomen rechtvaardig tegenover iedereen, want Zijn waarneming is niet vervormd. (HvL. 10.4:6-10)

Het is de arrogantie van ons ego die ons laten geloven dat het mogelijk is dat wij de ware aard van ons probleem en de oplossing ervan kunnen begrijpen. Deze arrogantie heeft door de eeuwen heen bewezen dat geen enkel probleem of dat nu individueel is of collectief ooit echt is opgelost. Dag in dag uit, jaar in jaar uit, eeuw in eeuw uit herbeleven we dezelfde pijnlijke ervaringen telkens opnieuw en opnieuw zonder dat de ellende van het afgescheiden zijn ophoudt.

Elke dag, en iedere minuut van elke dag, en elk ogenblik dat iedere minuut bevat, herbeleef je slechts het ene ogenblik waarop de tijd van verschrikking de plaats van de liefde innam. (T. 26. V. 13:1)

(1:5) Wat is er in jou dat jou de juiste oplossing als zodanig doet herkennen en jou de garantie geeft dat die zal worden bereikt?

Dat is zeker niet ons onjuist-gerichte zelf maar wel ons juist-gericht zelf wanneer we ons met Jezus of de Heilige Geest identificeren.

(2) Vanuit jezelf kun je niets van dit alles. Geloven dat je dit wel kunt, is je vertrouwen schenken waar vertrouwen ongegrond is en angst, verontrusting, depressiviteit, kwaadheid en verdriet rechtvaardigen. Wie kan zijn vertrouwen stellen in zwakheid en zich veilig voelen? Maar wie kan zijn vertrouwen stellen in kracht en zich zwak voelen?

We zijn bang, angstig, depressief, boos en verdrietig, maar zijn er ons niet van bewust dat de oorsprong van deze gedachten en gevoelens onze beslissing is om de leraar van zwakte te vertrouwen in plaats van de leraar van kracht en liefde.

(3) God is je veiligheid in elke omstandigheid. Zijn Stem spreekt namens Hem in alle situaties en in elk aspect van alle situaties, en zegt je precies wat jou te doen staat om een beroep te doen op Zijn bescherming en Zijn kracht. Er zijn geen uitzonderingen, want God kent geen uitzonderingen. En de Stem die namens Hem spreekt, denkt zoals Hij.

Passages zoals deze, en hiervan zijn er in het werkboek heel veel, lijken te zeggen dat de Heilige Geest bij je is om je precies te vertellen wat je moet doen. In zekere zin is dit waar, maar de focus ligt niet zozeer op wat je doet. Jezus benadrukt hier eerder hoe je ‘denkt’ over wat je doet. Wanneer jij je bij de Liefde van de Heilige Geest wil voegen, wanneer je voor Zijn Liefde kiest, wat wil zeggen dat je de blokkade die jou afgescheiden van Hem houdt, hebt losgelaten en dat alles wat je doet en zegt voortkomt uit liefde. Dat is de betekenis van door de Heilige Geest geleid worden en niet dat Hij je exact zegt wat je wel of niet moet doen. Wanneer jouw denken op dezelfde lijn ligt als Zijn Denken dan moet alles wat uit dat denken voortkomt van Hem zijn. Wanneer er vereniging is met de Heilige Geest zal alles wat we doen een uitdrukking van liefde zijn.
Om bij haar neiging tot corrigeren te vragen voor specifieke woorden die zij tegen een persoon die in de problemen zit zou moeten zeggen kreeg Helen deze persoonlijke boodschap:

Onthoud dat je niets nodig hebt, maar dat je een eindeloze voorraad liefdevolle geschenken te geven hebt. Maar onderwijs deze les aan jezelf. Je broeder zal die niet leren door jouw woorden of door de oordelen die jij over hem hebt geveld. Je hoeft zelfs geen woord tot hem te spreken. Je kunt niet vragen: ‘Wat zal ik hem zeggen?’ en Gods antwoord horen. Vraag in plaats daarvan: ‘Help me deze broeder te zien door de ogen van de waarheid en niet door de ogen van het oordeel’ en de hulp van God en al Zijn engelen zal het antwoord zijn. (Een leven, geen geluk, het ontstaan van Een Cursus in Wonderen. Een biografie van Helen Schucman - blz. 418)

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten