Dit leidt een nieuw belangrijk deel in dat in de tekst een
centrale plek inneemt: het contrast tussen enerzijds onze zwakheid en anderzijds
onze Christuskracht of tussen de illusoire kracht van het ego en de echte
kracht van de Heilige Geest. Bijna op het eind van de tekst lezen we:
Je kiest altijd tussen jouw
zwakheid en de kracht van Christus in jou. En wat je kiest is wat je voor
werkelijk houdt. Door zwakheid eenvoudig nooit als leidraad voor je handelingen
te gebruiken, heb je haar geen kracht gegeven. En het licht van Christus in jou
heeft de leiding gekregen over alles wat jij doet. Want jij hebt je zwakheid
naar Hem gebracht en Hij heeft jou Zijn kracht daarvoor in de plaats gegeven.
(T. 31. VIII. 2:3-7)
Deze les leidt - heel subtiel - het thema in over speciale
relaties. Speciale relaties waarbij een vertrouwen geplaatst wordt in iets of
iemand buiten ons die onze angst zal verlichten of die ons een beter gevoel
geeft.
(1:1) Als jij op je
eigen kracht vertrouwt, heb je alle reden
om ongerust, bezorgd en bang te zijn.
Op onze eigen kracht vertrouwen betekent dat we het
egodenksysteem werkelijk gemaakt hebben. Door dit te doen ontstaat er een
schuldgevoel die we door de ondraaglijkheid ervan projecteren met een onvermijdelijke
angst voor een straf waarvan we geloven dat ook die van buiten ons zal komen. We
vergeten hierbij dat dit gevoel voor straf een uitdrukking is van de schuld die
we in onze denkgeest voelen. Let er trouwens eens op hoe vaak de dynamiek van
de projectie in deze lessen wordt besproken.
(1:2-4) Wat kun jij
voorspellen of beheersen? Wat is er in jou waarop jij rekenen kunt? Wat kan jou
het vermogen verschaffen je van alle facetten van een probleem bewust te zijn
en ze zo op te lossen dat er alleen iets goeds van komen kan?
Deze gedachte wordt uitgebreider besproken in de tekst en in
het handboek: de Heilige Geest, niet wijzelf, is de Enige die op de juiste
manier kan oordelen. We lezen bijvoorbeeld:
Het is noodzakelijk dat de leraar
van God beseft, niet dat hij niet mag oordelen, maar dat hij dat niet kan. (HvL.
10.2:1)
Wat ons leerplan beoogt, in
tegenstelling tot het doel van al het leren in de wereld, is het inzicht dat
oordelen in de gebruikelijke zin onmogelijk is. (HvL. 10.3:1)
Om iets correct te beoordelen,
moet men zich ten volle bewust zijn van een onvoorstelbaar breed scala van
zaken: uit verleden, heden en toekomst. Men zou van tevoren alle gevolgen van
zijn oordelen moeten overzien ten aanzien van alles en iedereen daarbij op een
of andere manier betrokken. En men zou er zeker van moeten zijn dat zijn waarneming
niet vervormd is, zodat zijn oordeel volkomen rechtvaardig kan zijn tegenover
ieder op wie dat nu en in de toekomst rust. Wie is in de positie dat te doen? Wie
zou dit van zichzelf durven beweren, behalve in groteske fantasieën? (HvL. 10.3:3-7)
Vel dan nog één laatste oordeel. En
wel het volgende: er is Iemand bij jou wiens oordeel volmaakt is. Hij kent alle
feiten: uit verleden, heden en toekomst. Hij kent wel alle gevolgen van Zijn
oordeel op alles en iedereen daarbij op een of andere manier betrokken. En Hij
is volkomen rechtvaardig tegenover iedereen, want Zijn waarneming is niet
vervormd. (HvL. 10.4:6-10)
Het is de arrogantie van ons ego die ons laten geloven dat
het mogelijk is dat wij de ware aard van ons probleem en de oplossing ervan kunnen
begrijpen. Deze arrogantie heeft door de eeuwen heen bewezen dat geen enkel
probleem of dat nu individueel is of collectief ooit echt is opgelost. Dag in
dag uit, jaar in jaar uit, eeuw in eeuw uit herbeleven we dezelfde pijnlijke
ervaringen telkens opnieuw en opnieuw zonder dat de ellende van het afgescheiden
zijn ophoudt.
Elke dag, en iedere minuut van
elke dag, en elk ogenblik dat iedere minuut bevat, herbeleef je slechts het ene
ogenblik waarop de tijd van verschrikking de plaats van de liefde innam. (T. 26.
V. 13:1)
(1:5) Wat is er in
jou dat jou de juiste oplossing als zodanig doet herkennen en jou de garantie
geeft dat die zal worden bereikt?
Dat is zeker niet ons onjuist-gerichte zelf maar wel ons
juist-gericht zelf wanneer we ons met Jezus of de Heilige Geest identificeren.
(2) Vanuit jezelf kun
je niets van dit alles. Geloven dat je dit wel kunt, is je vertrouwen schenken
waar vertrouwen ongegrond is en angst, verontrusting, depressiviteit, kwaadheid
en verdriet rechtvaardigen. Wie kan zijn vertrouwen stellen in zwakheid en zich
veilig voelen? Maar wie kan zijn vertrouwen stellen in kracht en zich zwak
voelen?
We zijn bang, angstig, depressief, boos en verdrietig, maar
zijn er ons niet van bewust dat de oorsprong van deze gedachten en gevoelens
onze beslissing is om de leraar van zwakte te vertrouwen in plaats van de leraar
van kracht en liefde.
(3) God is je
veiligheid in elke omstandigheid. Zijn Stem spreekt namens Hem in alle
situaties en in elk aspect van alle situaties, en zegt je precies wat jou te
doen staat om een beroep te doen op Zijn bescherming en Zijn kracht. Er zijn
geen uitzonderingen, want God kent geen uitzonderingen. En de Stem die namens
Hem spreekt, denkt zoals Hij.
Passages zoals deze, en hiervan zijn er in het werkboek heel
veel, lijken te zeggen dat de Heilige Geest bij je is om je precies te
vertellen wat je moet doen. In zekere zin is dit waar, maar de focus ligt niet
zozeer op wat je doet. Jezus benadrukt hier eerder hoe je ‘denkt’ over wat je
doet. Wanneer jij je bij de Liefde van de Heilige Geest wil voegen, wanneer je
voor Zijn Liefde kiest, wat wil zeggen dat je de blokkade die jou afgescheiden van
Hem houdt, hebt losgelaten en dat alles wat je doet en zegt voortkomt uit
liefde. Dat is de betekenis van door de Heilige Geest geleid worden en niet dat
Hij je exact zegt wat je wel of niet moet doen. Wanneer jouw denken op dezelfde
lijn ligt als Zijn Denken dan moet alles wat uit dat denken voortkomt van Hem
zijn. Wanneer er vereniging is met de Heilige Geest zal alles wat we doen een
uitdrukking van liefde zijn.
Om bij haar neiging tot corrigeren te vragen voor specifieke
woorden die zij tegen een persoon die in de problemen zit zou moeten zeggen kreeg
Helen deze persoonlijke boodschap:
Onthoud dat je niets nodig hebt,
maar dat je een eindeloze voorraad liefdevolle geschenken te geven hebt. Maar
onderwijs deze les aan jezelf. Je broeder zal die niet leren door jouw woorden
of door de oordelen die jij over hem hebt geveld. Je hoeft zelfs geen woord tot
hem te spreken. Je kunt niet vragen: ‘Wat zal ik hem zeggen?’ en Gods antwoord
horen. Vraag in plaats daarvan: ‘Help me deze broeder te zien door de ogen van
de waarheid en niet door de ogen van het oordeel’ en de hulp van God en al Zijn
engelen zal het antwoord zijn. (Een leven, geen geluk, het ontstaan van Een
Cursus in Wonderen. Een biografie van Helen Schucman - blz. 418)
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten