Les 5 en 6 zeggen respectievelijk ‘Ik voel nooit onvrede
voor de reden die ik denk’ en ‘Ik voel onvrede omdat ik iets zie wat er niet
is.’ Deze les verstevigd deze beide ideeën. Ik voel dus onvrede omdat ik een
betekenisloze wereld zie. Jezus legt hier nu uit waarom deze stellingname
klopt.
(1) Dit idee is zo
belangrijk omdat het de correctie inhoudt van een van de voornaamste
vervormingen in je waarneming. Jij meent dat je vrede wordt verstoord door een
angstaanjagende wereld of een treurige wereld of een gewelddadige wereld of een
waanzinnige wereld. Al deze eigenschappen schrijf je haar zelf toe. Op zichzelf
is de wereld zonder betekenis.
We nemen geweld, vijandigheid, waanzin en een groot aantal
andere toestanden waar. Jezus ontkent hier niet dat we dit waarnemen. Hij zegt
hier enkel dat wat we waarnemen niet echt is. Hij zegt ook niet om deze
waarnemingen hoe dan ook te ontkennen (zie hiervoor bijv. T. 2. IV. 3:8-11) Hij
helpt ons hier eerder bewust te worden waar deze waarnemingen vandaan komen.
Wanneer ik onvrede voel is dat niet omdat iemand of iets in deze wereld mij
iets heeft aangedaan, zoals we ook in les 31 kunnen zien ‘dat ik niet het
slachtoffer ben van de wereld die ik zie.’
Dit is het centrale thema doorheen de hele Cursus in
Wonderen: de wereld op zich is betekenisloos want ze komt voort uit een
betekenisloze gedachte. Die betekenisloze gedachte is dat ik afgescheiden kan
zijn van God, in feite dat ik niet alleen afgescheiden van God kan zijn, maar
dat ik dat ook ben. Het is betekenisloos omdat de gedachte een verdediging is
tegen het enige wat betekenis heeft; God en Zijn totale Creatie. Wanneer je dus
gelooft dat jij je kan afscheiden van het enige wat betekenis heeft, dan wordt
al het andere onvermijdelijk ‘betekenisloos’.
(2:1-2) Deze oefeningen
doe je met je ogen open. Kijk om je heen, ditmaal heel langzaam.
Jezus zegt hier opnieuw om ons te focussen op wat we zien,
rekening houdend dat ons al geleerd werd dat er geen verschil is tussen wat we
zien en wat we denken.
Merk, in wat nu volgt, ook op dat de aandacht wordt gelegd
op het feit dat alle illusies gelijk zijn en daarom dus ook even illusoir.
(2:3-7) Probeer een
tempo te vinden waarbij je blik in een rustig en redelijk regelmatig ritme van
het een naar het ander glijdt. Laat de tijd tot je blik verder glijdt niet
beduidend langer of korter worden, maar probeer liever doorlopend eenzelfde
gelijkmatig tempo aan te houden. Wat je ziet, doet er niet toe. Dit leer je
jezelf wanneer je alles waar je blik op rust evenveel aandacht en evenveel tijd
geeft. Dit is een eerste stap om te leren aan alles evenveel waarde toe te
kennen.
Bij de inleiding van les 1 heb ik het kort gehad over de
eerste wet van de chaos van het ego die zegt dat er een rangorde is in illusies
wat inhoudt dat er bepaalde dingen en mensen zijn die belangrijker zijn dan
andere. Bij het toepassen van dit idee ‘dat ik onvrede voel omdat ik een
betekenisloze wereld zie’ kunnen we zien hoe moeilijk het is om deze
diepgewortelde gewoonte, de gewoonte van het zien van verschillen, door te
breken. Jezus wil dat we begrijpen dat alles even betekenisloos is omdat alles
voortkomt uit dezelfde betekenisloze gedachte. Alles wat we in het universum
van tijd en ruimte zien, inclusief onszelf, is niet meer en niet minder dan een
deel, een fragment van de oorspronkelijke gedachte dat we afgescheiden kunnen
zijn - en dat ook zijn – van God en van ons zelf. Elk fragment houdt de
kenmerken in van die oorspronkelijke gedachte, een ‘nietig, dwaas idee waardoor
de Zoon van God vergat te lachen.’ (T. 27. VIII. 6:2)
Voor ons is het nu nodig dat wij ons herinneren te lachen
met deze betekenisloosheid, deze dwaasheid, niet omdat het om te lachen is in
de gebruikelijke zin van het woord. We lachen het vriendelijk toe met een
glimlach die zegt dat het niets te betekenen heeft omdat het een onmogelijkheid
is.
Om een gebruikelijk beeld te nemen: het is alsof een enorme
ruit in miljoenen en miljoenen stukken verbrijzeld is. Elk fragment, elk deel
heeft dezelfde kenmerken van het geheel, van de originele ruit, elk deel heeft
bijvoorbeeld dezelfde chemische samenstelling.
Elk van ons en alles in deze wereld is bij manier van
spreken een van deze deeltjes – alle even betekenisloos – omdat alles afkomstig
is van dezelfde betekenisloze gedachte.
De reden dat ik niet in vrede ben is omdat de wereld getuige
is van het schijnbare feit dat ik gelijk heb. Gezien ik geloof dat ik in een
wereld ben die buiten mij is, herinnert deze wereld mij aan de oorspronkelijke
gedachte voor het ontstaan van de wereld -om nog maar niet te spreken van mijn individueel
bestaan – dat ik de Hemel vernietigd heb en God heb gedood. Dit maakt mij
bijzonder onrustig omdat ik geloof dat God terug zal komen en mij zal straffen
voor wat ik gedaan heb. Dit concept wordt in de volgende twee lessen verder
uitgewerkt.
Anderzijds vraagt Jezus jou, als student die zijn
werkboeklessen doet, niet dat je de volle betekenis van zijn stellingname
begrijpt. Dat begrip zal er komen door het bestuderen van de tekst, maar hij
verzoekt je wel om te beginnen met het oefenen je waarnemingen niet langer
serieus te nemen.
In de volgende alinea vraagt Jezus ons om zowel positieve
als negatieve zaken in te sluiten:
Ik denk dat ik een beangstigende wereld zie, een gevaarlijke wereld, een vijandige wereld, een treurige wereld, een verdorven wereld, een krankzinnige wereld,
enzovoort, waarbij je elke beschrijvende term gebruikt die je maar te binnen schiet. Wanneer er termen in je opkomen die eerder positief dan negatief lijken, neem die dan op. Je zou bijvoorbeeld aan ‘een goede wereld’ of ‘een bevredigende wereld’ kunnen denken. Komen zulke termen bij je op, gebruik ze dan samen met de rest. Je zult nu waarschijnlijk nog niet begrijpen waarom deze ‘aardige’ bijvoeglijke naamwoorden in deze oefeningen thuishoren, maar vergeet niet dat een ‘goede wereld’ ook een ‘slechte’ impliceert en een ‘bevredigende wereld’ ook een ‘onbevredigende’ impliceert.
Wat hier inhoudelijk gezegd wordt maar niet gedetailleerd
wordt besproken, is dat verschillen en tegenstellingen ons stevig vasthouden in
de wereld van dualistisch denken. De tekst definieert de Hemel als ‘het
gewaarzijn van een volmaakte Eenheid waar van dualiteit geen sprake is’. In de
Hemel is er dus geen goed of geen slecht, er is enkel God. Dit leren herkennen
is een belangrijk onderdeel van onze training.
(3:7-8) Alle termen
die in je denkgeest opkomen zijn als onderwerp voor de oefeningen van vandaag
geschikt. Hun ogenschijnlijke kwaliteit doet er niet toe.
Met andere woorden, het maakt niet uit of de termen
belangrijk zijn of heilig; alles in de wereld is afkomstig van een illusoire
gedachte en een illusie is een illusie en blijft een illusie.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten