(1) Het idee van
vandaag is uiteraard de reden waarom een betekenisloze wereld onmogelijk is.
Wat God niet geschapen heeft, bestaat niet. En alles wat wel bestaat, bestaat
zoals Hij het heeft geschapen. De wereld die jij ziet heeft niets met de
werkelijkheid te maken. Ze is je eigen makelij en bestaat niet.
Zinnen zoals deze worden door studenten van Een Cursus in
Wonderen vaak gebruikt als een manier om de metafysica ervan te verzwakken en beweren
dat de Cursus niet zegt dat God de wereld niet heeft geschapen. Ze beweren
eerder dat de Cursus enkel leert dat God de wereld zoals zij haar zien niet geschapen heeft. Het is waar
dat sommige aannames dergelijke woordkeuze hebben, maar dat is enkel omdat
Jezus ons wil leren aandachtig te zijn op wat we zien. Vele keren, zowel in het
werkboek als op vele andere plaatsen in de rest van het materiaal, verduidelijkt
hij dat God de wereld niet kan geschapen hebben omdat ze totaal tegengesteld
aan Hem is (zie hiervoor o.a. T. 4. I. 11; T. 29. VI. 2:7-10; Wd1. 132. 4-6;
Wd1. 152. 5-7; VvT. 4.1).
Alles in de wereld van specifieke dingen en vormen
veranderen en gaan dood. Een dergelijke wereld is buiten God en kan daarom niet
bestaan. Het feit dat wij een wereld waarnemen betekent al dat ze niet
werkelijk is en dat wij dat ook niet zijn. En dit betekent, nogmaals, niet
alleen voor de wereld die we zien. Studenten denken soms, per vergissing, dat
dit bijvoorbeeld wil zeggen dat God de kanker die ik waarneem niet gemaakt
heeft. Het feit dat ik een wereld zie is beweren dat er een realiteit bestaat
buiten God, dat er een realiteit buiten God mogelijk is en als ik een wereld
waarneem dan moet er een waarnemer zijn en iets wat waargenomen wordt; een onderwerp
en voorwerp; waarnemer en waargenomene, wat dus wil zeggen dat we vastzitten in
de dualiteit. God kan alleen Zichzelf schapen, en dat houdt in alleen een
geestelijk, spiritueel Wezen van een volmaakte Eenheid en Liefde,
onveranderlijk en eeuwig. Met andere woorden wat God niet geschapen heeft
bestaat niet en alles wat bestaat is zoals Hij het heeft geschapen – de staat
van de Hemel.
(2) De oefeningen van
vandaag moeten van begin tot eind met gesloten ogen worden gedaan. De periode
van gedachtenonderzoek dient kort te zijn, hoogstens een minuut. Houd niet meer
dan drie oefenperioden met het idee van vandaag, tenzij jij je er prettig bij
voelt. Als dat zo is, komt dat omdat je werkelijk begrijpt waar ze toe dienen.
Jezus oefent geen druk uit op ons. De vierde zin is ook een
belangrijke. Ons ‘prettig voelen’ kan ook toegeschreven worden aan niet begrijpen omdat we zo bang zijn voor
om onze denkgeest opnieuw op te voeden, wat deze perioden van
gedachtenonderzoek met zich meebrengen. In dat geval zal onze ‘prettig voelen’
een vals ‘prettig gevoel’ zijn en dat is niet wat Jezus bedoelt.
(3:1) Het idee van
vandaag is een nieuwe stap om te leren de gedachten die jij op de wereld
geschreven hebt los te laten en daarvoor in de plaats het Woord van God te
zien.
Jezus helpt ons te begrijpen dat er een welbepaalde
motivatie is voor het vasthouden aan onze gedachten. Het is niet zo dat ze als
bij toverslag komen en gaan zoals later in werkboekles 158. 4:1 wordt omschreven;
ze verschijnen niet zomaar. Bijvoorbeeld wanneer ik stil probeer te zijn om te
mediteren of te bidden en plotseling komt er een vreemde, afleidende gedachte
naar boven dan komt die zomaar niet uit het niets. Die komt omdat ik bang ben
voor de liefde en de vrede die in mijn denkgeest opkomt wanneer ik stil ben.
Mijn gedachten moeten daarom vlug de gedachten van Jezus vervangen, mijn
ervaring van speciaalheid in plaats van de ervaring van zijn liefde. Wat hier
belangrijk is en onrechtstreeks te verstaan wordt gegeven is dat er een
welbepaalde motivatie is voor de manier waarop ik de wereld ervaar en voor de
gedachten die haar gestalte hebben gegeven. Als ik deze gedachten kan loslaten
– wat zal gebeuren wanneer ik Jezus vraag mij te helpen er samen met hem naar
te kijken – dan zullen ze verdwijnen. Wat dan overblijft is het Woord van God,
dat, zoals reeds eerder gezegd, het Verzoeningsprincipe is dat zegt dat de
afscheiding niet gebeurd is.
(3:2-3) De eerste
stappen in deze omruiling, die werkelijk verlossing genoemd kan worden, kunnen
behoorlijk lastig en zelfs behoorlijk pijnlijk zijn. Sommige zullen je
regelrecht de angst in voeren.
Voor het eerst drukt Jezus zich in zijn lessen op die manier
uit. Er zullen meerdere van die stellingnames volgen en we vinden ze ook in het
tekstboek en in het handboek voor leraren terug: vergeving is een moeilijk
proces en zal angst in de hand werken (zie bijv. T. 27. VII. 13:3-5); Wd1. 196.
10; Hvl. 4. I. A. 3-5-7) En er klopt vast en zeker iets niet wanneer je met
deze kwestie geen problemen kent, wanneer je niet vecht tegen vergeving,
wanneer je er niet bang of verveeld door wordt of zelfs de neiging hebt om het
boek weg te gooien. Wanneer je nooit een dergelijk ongemak ervaart dan wil dat
bijna altijd zeggen dat je onvoldoende aandacht geeft aan wat er gezegd wordt.
Een Cursus in Wonderen zegt dat ‘angstige mensen boosaardig
kunnen zijn’ (T. 3. I. 4:2). Deze lessen moeten wel angst opwekken omdat ze
niet alleen de manier uitdagen waarop jij de dingen buiten jou waarneemt, maar
de hele basis van je identiteit uitdaagt. Dat is waar in les 13 naar verwezen
wordt wanneer Jezus zegt dat ‘Het onderkennen van betekenisloosheid diepe
verontrusting wekt bij alle afgescheidenen.’ Iedereen die gelooft dat hij een
afgescheiden en autonoom wezen is zal bij deze gedachten onrust ervaren. Jezus
zegt hier dus dat het goed is als je hierbij moeite ondervindt, als dit angst
voortbrengt en je daarom weerstand biedt. Deze toelichting is bijzonder
belangrijk omdat mogelijk de grootste vergissing die mensen met Een Cursus in
Wonderen maken is door het ego te ontkennen en de inherente moeilijkheden
wanneer je er naar kijkt en het daarbij te laten. Iedereen wil het proces
bagatelliseren en het mooier maken dan het is omdat niemand wil omgaan met de
volledige toedracht van deze gedachten die, nogmaals, letterlijk zeggen dat jij
niet bestaat. Denk nog maar eens aan de zin die ik eerder aangehaald heb uit
hoofdstuk 28 (I. 1:6) dat als de wereld reeds lang geleden voorbij was en jij
een deel bent van de wereld, jij ook reeds lang voorbij bent. Wie is de ‘jij’
dan die denkt en voelt en de oefeningen doet? Het antwoord op deze vraag leidt
‘direct naar angst.’
(3:4-6) Maar je wordt
daar niet achtergelaten. Je zult er verre aan voorbij gaan. Onze weg leidt naar
volmaakte veiligheid en volmaakte vrede.
Jezus wil dat je begrijpt dat de onrust, de verschrikking,
de weerstand en de strubbeling deel uitmaken van een groter proces en dat daar
Iemand is die jou er doorheen zal helpen. Zoals we reeds gezien hebben heeft
hij het over de Heilige Geest die ons doorheen deze schijnbare verschrikking
leidt. Hij zal je door de cirkel van angst heen leiden naar de Liefde van God
die aan de andere zijde is. (T. 18. IX. 3) Daarom is het zo belangrijk een
relatie met Jezus of de Heilige Geest op te bouwen. Iemand binnen in je, een
niet egogedachte die je doorheen het proces kan leiden. Wanneer je zonder Hem
naar je ego wil kijken dan wordt je eerder geworpen in de verschrikking van de
ontkenning en het geloof dat alles wonderlijk is. Jezus zegt je: ‘Ja er zal
inderdaad strubbeling, weerstand en angst zijn, maar ik zal je er doorheen
leiden.’
Alinea 4 en 5 waarschuwen voorzichtig te zijn met het
gedwongen doen van de oefeningen en dringen er tegelijkertijd op aan niets uit
te sluiten van jouw zintuigelijk veld. Het is onnodig te zeggen dat dit
makkelijker gezegd dan gedaan is en het is ook daarom dat Jezus geen
onderscheid maakt in ons oefenen in het centrale thema van dit eerste deel van
zijn mindtrainingsprogramma voor ons:
(4 – 5) Denk met
gesloten ogen aan al de gruwelen in de wereld die in je denkgeest opkomen.
Benoem ze één voor één zoals ze zich aan je aandienen en ontken dan de
werkelijkheid ervan. God heeft dit niet geschapen en dus is het geen
werkelijkheid. Zeg bijvoorbeeld:
God heeft die oorlog niet
geschapen en dus is hij geen werkelijkheid.
God heeft dat vliegtuigongeluk niet geschapen en dus is het geen werkelijkheid.
God heeft die ramp [duid die nader aan] niet geschapen en dus is ze geen werkelijkheid.
God heeft dat vliegtuigongeluk niet geschapen en dus is het geen werkelijkheid.
God heeft die ramp [duid die nader aan] niet geschapen en dus is ze geen werkelijkheid.
Tot de geschikte
onderwerpen om het idee van vandaag op toe te passen hoort ook alles waarvan je
bang bent dat het jou of iemand om wie jij bezorgd bent, zou kunnen overkomen.
Omschrijf de ‘ramp’ telkens heel nauwkeurig. Gebruik geen algemene termen. Zeg
bijvoorbeeld niet: ‘God heeft geen ziekte geschapen’, maar: ‘God heeft geen
kanker geschapen’ of hartaanvallen of wat er verder angst in je oproept.
Jezus wil dat we hierin zowel persoonlijke als collectief
beangstigende feiten opnemen en benadrukt hiermee het belang dat er in illusies
geen rangorde is.
En nu naar de volgende alinea 6:
(6:1) Dit is jouw
persoonlijk gruwelenrepertoire waarnaar je zit te kijken.
Jezus legt de klemtoon op het negatieve, maar hij zou hier
evengoed de klemtoon op positieve dingen kunnen leggen. Daarom is het dat God
niet alleen geen kanker heeft geschapen, Hij heeft ook geen gezond lichaam
geschapen, Hij heeft geen vliegtuigongeluk geschapen noch heeft Hij een
ruimteschip gemaakt dat veilig op de maan is geland.
(6:2-8) Deze dingen
zijn deel van de wereld die jij ziet. Sommige ervan zijn gemeenschappelijke
illusies, andere maken deel uit van jouw persoonlijke hel. Dat maakt niet uit.
Wat God niet geschapen heeft, kan alleen in jouw eigen denkgeest, los van die
van Hem bestaan. Daarom heeft het geen betekenis. Sluit ter erkenning van dit
feit de oefenperioden af met een herhaling van het idee van vandaag:
God heeft geen betekenisloze
wereld geschapen.
Alles wat jij denkt dat te maken heeft met dualiteit,
afscheiding, individualiteit of speciaalheid is niet in de Geest van God omdat
Hij enkel perfecte Eenheid en Liefde is waarin geen enkele afscheiding mogelijk
is. Daarom, wanneer het niet in Zijn Geest is dan heeft het geen betekenis en
bestaat het ook helemaal niet.
Merk de term ‘gemeenschappelijke illusies’ op. Als deel van
het Zoonschap – de enige denkgeest – vinden wij, in sommige dingen die we in de
fysieke wereld waarnemen, een overeenstemming: afmetingen, vorm, kleur, enz..
Maar het feit dat deze illusies gedeeld worden maakt nog niet dat ze waar zijn.
Dit zijn de ‘gemeenschappelijke illusies’: ‘niets zo verblindend als de
waarneming van vorm.’ (T. 22. III. 6:7) zoals in de tekst staat geschreven, een
belangrijke toelichting waar we nog vaak zullen naar terugkeren. Alleen Gods
kennis is waar, in scherp contrast met de illusoire waarnemingswereld van het
ego.
(7) Het idee van de
dag kan uiteraard toegepast worden op alles wat buiten de oefenperioden om
vandaag je vrede verstoort. Wees heel specifiek in je toepassing. Zeg:
God heeft geen betekenisloze
wereld geschapen.
Hij heeft [omschrijf de situatie die je vrede verstoort] niet geschapen en dus is dat geen werkelijkheid.
Hij heeft [omschrijf de situatie die je vrede verstoort] niet geschapen en dus is dat geen werkelijkheid.
Hier zie je hoe Jezus ons in deze lessen herhaaldelijk
vraagt om zijn leer in ons dagelijks leven heel specifiek toe te passen.
Wanneer we dit niet zo doen verzekerd hij ons dat we ze nooit zullen leren wat
uiteraard de verleiding van het ego is. Om dit proces te leren leidt hij ons gemoedelijk
door onze illusies van onze specifieke wereld van vorm te brengen naar de
inhoud van zijn niet specifieke waarheid van vergeving.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten