
(1:1-2) Dit idee
volgt zonneklaar uit de twee voorgaande. Maar terwijl je dit misschien
verstandelijk kunt aanvaarden, is het onwaarschijnlijk dat het nu al iets voor
jou betekent.
En dit is een milde opmerking. Deze gedachte betekent niets
voor ons omdat we bang zijn voor de ware betekenis ervan. In het heilig
ogenblik - de betekenis voor ‘nu’ - is er helemaal niets te zien. Hoofdstuk 18
in de tekst zegt: ‘In geen enkel ogenblik bestaat het lichaam überhaupt.’ (T. 18.
VII. 3:1) wat wil zeggen dat er in het heilig ogenblik geen sprake is van een
lichaam. Waarom? Omdat er geen afscheidingsgedachte is, geen zonde, schuld en
angst en daarom is er ook geen lichaam nodig ter verdediging voor deze
gedachten. Dit zijn de blokkades voor de waarheid waar Jezus in de vorige les
naar verwees. Daarom is alles wat ik ‘zie’ een verdediging tegen het heilig
ogenblik.
(1:3-7) Begrip is op
dit ogenblik echter niet noodzakelijk. In feite is de erkenning dat je iets
niet begrijpt een eerste vereiste voor het ongedaan maken van je onware ideeën.
In deze oefeningen gaat het om beoefening, niet om begrip. Je hoeft niet te
oefenen wat je al begrijpt. Het zou inderdaad onlogisch zijn aan te sturen op
begrip en tevens aan te nemen dat je het al bezit.

Tevens werd eerder reeds verwezen naar het deel ‘een beetje
bereidwilligheid’ waar Jezus zegt: ‘Je bent er nog steeds van overtuigd dat
jouw inzicht een machtige bijdrage vormt aan de waarheid en haar maakt tot wat
ze is’ (T. 18. IV. 7:5). Met andere
woorden ons inzicht, ons begrip is niet nodig.
Wat daarentegen wel nodig is, is
dat we bereid zijn te accepteren dat we niets begrijpen. Wanneer we dit feit
kunnen aanvaarden openen we de weg voor onze ware Leraar om ons te onderwijzen.
Maar wanneer we blijven vasthouden aan het feit dat we begrijpen en gelijk
hebben is er voor Jezus geen mogelijkheid om ons te onderwijzen. In onze
waanzinnige arrogantie geloven we dat er niets te leren valt. In een van de
volgende lessen kunnen we het volgende lezen:
Je bent niet bereid vraagtekens
te zetten bij wat je al gedefinieerd hebt. En de bedoeling van deze oefeningen
is juist vragen te stellen en de antwoorden te ontvangen. (Wd1. 28. 4:1-2)
Het is dus onze bereidwilligheid om de lessen te oefenen en
toe te passen, die ons uiteindelijk in staat stelt te begrijpen.

Het is voor ons bijzonder moeilijk te geloven dat wat wij
zien er niet is. We denken dat we een kamer vol mensen en stoelen zien, een
klok, een bevroren meer (de klas werd gehouden in de winter in de bergen van
Catskill), enz.… In ‘werkelijkheid’ is datgene wat we zien een
buiten-afbeelding van onze afscheidingsgedachten, specifieke vormen die de
projectie zijn van ons illusoir denksysteem.
(2:2-3) Dit idee kan
bepaald verontrustend zijn en op hevige weerstand stuiten, in velerlei vorm.
Maar dat belet de toepassing ervan niet.
Nogmaals, het is niet nodig de ideeën in dit werkboek te
begrijpen of er mee akkoord te gaan. Jezus vraagt ons enkel om ze te doen. De
gedachte van vandaag zou onrustbarend moeten zijn en er klopt iets niet wanneer
dit niet het geval is. Zoals reeds gezegd wanneer dat wat je ziet hier niet is dan
ben je hier ook niet. Wat kan er meer
verontrustend zijn dat dit? Het is niet nodig dit idee voor waar aan te nemen.
Jezus vraagt jou enkel om het trainingsproces te starten jouw denkgeest op die
manier te laten denken waarop hij, Jezus, denkt.
(2:4-5) Meer wordt er
voor deze en alle andere oefeningen ook niet gevraagd. Elke kleine stap zal een
beetje van de duisternis opruimen en tenslotte zal begrip ieder hoekje van de
denkgeest komen verlichten die gezuiverd is van de rommel die hem verduistert.

De rest van de les voorziet in instructies voor de oefeningen. Merk hier opnieuw op hoe Jezus de nadruk legt geen onderscheid te maken in jouw toepassing: sluit niets uit. Hij helpt ons hierbij om specifiek te zijn zonder enig ritueel of dwangmatigheid, het ultieme doel, het specifieke te veralgemenen met alle aspecten van de waargenomen wereld, de onbelangrijke en de belangrijke, beide, dichtbij of ver weg. Jezus sluit de les af met volgend geheugensteuntje:
(3 – 4) Deze
oefeningen, waarvoor drie of vier oefenperioden voldoende zijn, houden in dat
je om je heen kijkt en het idee van vandaag toepast op alles wat je ziet,
waarbij je de noodzaak dat het willekeurig moet worden toegepast en de
onmisbare regel dat niets wordt uitgesloten, in gedachten houdt. Bijvoorbeeld:
Ik zie deze schrijfmachine niet
zoals die nu is.
Ik zie deze telefoon niet zoals die nu is.
Ik zie deze arm niet zoals die nu is.
Ik zie deze telefoon niet zoals die nu is.
Ik zie deze arm niet zoals die nu is.
Begin met de dingen die het dichtst bij je zijn en breid dan je
blikveld uit:
Ik zie die kapstok niet zoals die
nu is.
Ik zie die deur niet zoals die nu is.
Ik zie dat gezicht niet zoals dat nu is.
Ik zie die deur niet zoals die nu is.
Ik zie dat gezicht niet zoals dat nu is.
(5) Nogmaals wordt
benadrukt dat, terwijl alles insluiten niet moet worden nagestreefd,
uitdrukkelijk iets uitsluiten dient te worden vermeden. Zorg ervoor dat je
eerlijk bent met jezelf in het maken van dit onderscheid. Je kunt in de
verleiding komen het te verdoezelen.
Naarmate je verder vordert met het werkboek zal je het
belang van deze instructies, om niets uit te sluiten, inzien, net zoals je
eerlijk zult zijn bij het zien van de weerstand om het ego ongedaan te maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten