Uiteenzetting op de 1e inleiding van het werkboek
Mogelijks bevat deze inleiding in Een Cursus in Wonderen de duidelijkste theorie over veralgemenen. Op lange termijn zal het ons, in ons Verzoeningsproces, niet veel helpen wanneer we maar een of twee mensen vergeven en niet iedereen.
Centraal staat de gedachte te oefenen met specifieke dingen om zo te leren wat niet-specifiek betekent. Deze paradox die doorheen de Cursus loopt en die vooral in de eerste lessen aan bod komt, is dat we te maken hebben met de specifieke dingen van het leven van elke dag om van daaruit er
bewust van te worden dat uiteindelijk niets uniek, speciaal of ongewoon is.
Wanneer we dus bijvoorbeeld als kind de basiskennis leerden van de rekenkunde, was het zo dat we oefenden met bepaalde voorbeelden en combinaties van getallen zodat we uiteindelijk leerden gelijk welke getallen te nemen en deze op te tellen, af te trekken, te vermenigvuldigen of te delen. We oefenen dus met specifieke dingen om uiteindelijk te veralgemenen.
In de context van deze lessen zullen we stelselmatig dat
punt bereiken waarbij we aanvaarden dat er in ons leven absoluut niets is waar
de Heilige Geest of Jezus ons niet mee kunnen helpen. Dit heeft niets te maken
met hulp op het niveau van de vorm, maar met het ongedaan maken van de oorzaak van onze waarneming van het probleem.
Zoals Jezus, in hoofdstuk 2 van de tekst, zegt tegen Helen dat de oorzaak altijd ‘een bereidheid tot afscheiding’ inhoudt (T. 2. VI. 4:4). Door Jezus om hulp te vragen om op een andere manier naar de situatie te kijken geneest het probleem omdat we verbonden zijn of opnieuw verbonden zijn met de liefde waarvan wij ons afgescheiden hadden; een afscheiding die ons herinnert aan de oorspronkelijke afscheiding van God die geleid heeft tot de schuld en de onvermijdelijke projectie ervan waardoor het probleem buiten onze denkgeest wordt waargenomen.
Onze specifieke zorgen naar Hun abstracte (of niet specifieke) aanwezigheid brengen is wat onze problemen werkelijk oplost. Wanneer we dus ervaren dat Zij ons niet helpen dan komt dit omdat we bepaalde specifieke vormen voor Hen onthouden. In ons repertorium hebben we allemaal bepaalde dingen die gemarkeerd zijn met een rode vlag of met een stopteken dat zegt: ‘Durf niet dichter te komen. Dit is een onbespreekbaar item.’
De eerste werkboeklessen zijn zo ontworpen om ons te helpen
voorbij te gaan aan het specifieke probleem. Er zullen altijd mensen zijn die
we willen vergeven en tegenover wie we tolerant zijn en dan weer anderen die we
eerder willen kruisigen. Er zullen altijd situaties zijn waarin we geen
probleem hebben Jezus om hulp te vragen, maar het staat vast dat er dan weer
andere problemen zullen zijn waarbij we er zelfs nog niet aan denken om hulp te
vragen.
In een lijn die de tekst afsluit zegt Jezus over het einde van de reis:
Aan geen enkele illusie wordt geloof
gehecht en geen enkel plekje duisternis blijft nog over om het gelaat van
Christus voor wie ook te verbergen. (T. 31. VIII. 12:5)
Het doel van het werkboek en van deze eerste lessen in het
bijzonder, is ons te helpen dit principe te begrijpen – we kunnen niet een deel
van het denksysteem van het ego voor Jezus weghouden. Doen we dit wel dan doen
we dit met het hele denksysteem.
(wordt vervolgd)
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten