De eerste les – dat niets betekenis heeft – wordt nu
uitgebreid. De reden dat niets enige betekenis heeft is dat je aan alles een
betekenis hebt gegeven waardoor de ware betekenis van vergeving, zoals we
dadelijk zullen zien, wordt verduisterd. En je weet dat je dit gedaan hebt
omdat je denkt dat je hand belangrijker is dan een pen. Gezien dit duidelijk
niet de manier is waarop de Heilige Geest denkt kan dit dus enkel afkomstig
zijn van de manier hoe jij denkt. God heeft geen betekenis verleend aan alles
wat je rondom jou ziet, noch Jezus. Jij
hebt dat gedaan.
Mensen zeggen dat ze iets een waarde toekennen omdat hun
ouders er die waarde aan hebben gegeven en omdat ze opgegroeid zijn in een
zekere cultuur, een religie, met een sociaal economisch aspect, enz. Maar een
dergelijke aanname is niet een correcte vaststelling. Wanneer wij hier echt
zouden over nadenken zouden wij ons realiseren dat wij niet alle waarden van
onze ouders hebben overgenomen, noch de waarden van ons sociaal systeem, enz.
Wij hebben enkel die waarden aangenomen die resoneren met wat wij willen dat
hun waarden zijn.
Alhoewel dit tot hiertoe nog niet aan bod is gekomen is het
wel zo dat Jezus vraagt om een totale eerlijkheid tegenover hem; aanvaarden dat
niets in deze kamer of deze wereld ook maar iets betekent omdat ik degene ben
die de wereld een betekenis geef en ik, mijn ego, nooit de ware betekenis zal
kunnen begrijpen: vergeving.
(1) De oefeningen met
dit idee zijn dezelfde als die met het eerste. Begin met de dingen vlak bij je
en pas het idee toe op alles waar je blik op rust. Breid dan je blikveld uit.
Draai je hoofd zo dat je alles aan weerskanten kunt zien. Draai je zo mogelijk
om en pas het idee toe op wat achter je was. Blijf zo willekeurig mogelijk in
je keuze van onderwerpen om het op toe te passen, concentreer je niet op iets
in het bijzonder en probeer niet alles wat je in een bepaalde gezichtshoek ziet
erbij te betrekken, anders breng je er spanning in.
Jezus zegt ons niets te discrimineren door één ding
belangrijker te maken dan een ander of dat een voorwerp niets te betekenen
heeft en een ander dan weer wel. Hij zegt ons om tijdens onze oefening geen
onderscheid te maken en ook proberen niet alles wat we zien erbij te betrekken.
Hij zegt ons dat als we proberen, alles wat we zien, erbij te betrekken dit tot
spanning zal leiden en al gauw zal leiden tot een ritueel. Rituelen houden
altijd een zekere spanning in omdat zij altijd neigen tot een gevoel van iets moeten doen. Ik moet dit gebed op een bepaalde manier opzeggen. Ik moet de les elke dag op hetzelfde
tijdstip doen. Ik moet elke dag of
elke week of wanneer dan ook naar de kerk of naar de synagoge gaan. Wanneer het
een ritueel is dan moet het altijd op dezelfde manier uitgevoerd worden.
En
meestal, wanneer het in een religieuze context is, is het iets wat altijd op
hetzelfde tijdstip moet gebeuren omdat dat de wil is van God of omdat de Bijbel
dit oplegt of waar religieuze leiders op staan. Daarom zegt Jezus ons deze
oefeningen niet als een zeker ritueel te doen en ze ook niet gespannen te doen.
Wanneer je spanning voelt maant hij je aan ermee te stoppen. Dit is tevens een
aanwijzing dat je de lessen niet goed doet; je doet ze samen met je ego en niet
samen met hem, Jezus.
(2:1) Laat enkel je
blik, ontspannen en redelijk snel, ronddwalen en probeer daarbij een keuze naar
grootte, helderheid, kleur, materiaal of betrekkelijk belang voor jou te
vermijden.
‘Probeer te vermijden om dit te doen’ is beamen dat je inderdaad
zal proberen dit zo te doen, d.w.z. selecteren wat volgens jou belangrijk is en
wat onbelangrijk. En ook al denk je bewust dat je dit niet doet, onbewust is
dit zeker in het kader van de rangorde in waarden die we allemaal delen, wel het
geval.
(2:2-5) Neem de
voorwerpen gewoon zoals je ze ziet. Probeer de oefening met gelijk gemak toe te
passen op een lichaam of een lichtknop, een vlieg of een vloer, een arm of een
appel. Het enige criterium om het idee op iets toe te passen is slechts dat je
oog erop viel. Doe geen moeite om iets bepaalds in te sluiten, maar zorg ervoor
dat niets uitdrukkelijk wordt uitgesloten.
We dienen deze lessen aandachtig te lezen, voorbij de vorm
van de woorden naar de onderliggende inhoud van wat ze betekenen. Met andere
woorden we moeten ons realiseren dat Jezus ons leert om te veralgemenen; dat
alle dingen dezelfde betekenisloosheid hebben omdat zij allemaal hetzelfde doel
van het ego, namelijk afscheiding, dienen. We zullen later ook zien dat alle
dingen dezelfde betekenis hebben, omdat alles in onze wereld van waarneming ook
kan dienen voor het doel van de Heilige Geest. Het maakt niet uit wat het is,
het kan iets zijn waarvan we denken dat het betekenis- en waardevol is, zoals
een lichaam of iets waarvan we denken dat het waardeloos is, zoals een appel of
een knoop. Zolang we zien, horen, smaken of iets voelen zeggen we dat de
materiële wereld, de fysieke wereld, werkelijk is, dat dualiteit en waarneming
werkelijk is. Dit is uiteindelijk een manier om te zeggen dat ik werkelijk ben.
Daaruit volgt natuurlijk de stelling dat als de materiële wereld werkelijk is,
God dat niet kan zijn. Het is de onderliggende metafysica van deze eerste
wonderlijke lessen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten