(3:4 –
4:1) Elke grief maakte de duisternis dieper en jij kon niet zien. Vandaag
zullen we proberen Gods Zoon te zien.
We krijgen nu een vergevingsoefening
die ons zal helpen het licht te zien dat net voorbij de duisternis van haat en
oordeel van het ego is. Hou in gedachten dat het erop neerkomt om in onze
broeder, tegenover wie we denken grieven vast te houden, de Zoon van God zien.
Maar aangezien wat we buiten ons waarnemen een weerkaatsing is van dat wat we in
ons waarnemen, is het licht van Christus dat ik in jou zie de waarneming van
Zoon van God in mijn denkgeest. Wanneer ik leer om in mijn broeder de Zoon van
God waar te nemen, leer ik die Zoon in mezelf te zien.
(4:2-5)
We zullen onszelf niet toestaan blind voor hem te zijn, we zullen niet naar
onze grieven kijken. Zo wordt het zien van de wereld omgekeerd, als wij onze
blik op de waarheid richten, weg van de angst. We zullen één persoon uitkiezen
die jij als doelwit voor jouw grieven hebt gebruikt, die grieven terzijde
leggen en naar hem kijken. Iemand misschien die je vreest en zelfs haat; iemand
die je meent lief te hebben die jou geërgerd heeft; iemand die je een vriend
noemt, maar die je soms lastig vindt, moeilijk te behagen, veeleisend, irritant
of niet beantwoordend aan het ideaal dat hij als het zijne moet aanvaarden
volgens de rol die jij hem hebt toebedeeld.
In ‘droomrollen’ bijna op het einde
van de tekst, legt Jezus uit dat wij boos worden op anderen omdat zij niet
voldoen aan de rol die wij hen binnen onze droom, hebben gegeven. (T. 29. IV.
4:1). Dit soort oefeningen, die op verschillende manieren doorheen het werkboek
herhaald worden, is iets wat we de hele tijd door zouden moeten oefenen en niet
alleen wanneer we met de les in het bijzonder werken. Telkens we geneigd zijn
om in de war te raken door iemand moeten we deze beoefening toepassen. Soms met
dezelfde persoon, maar het kan evengoed, zoals Jezus hier omschrijft, iemand
zijn die we zien als een vriend of iemand waarvan we houden. Wanneer mensen
zich gedragen op een manier waarop wij willen dat ze zich gedragen, kunnen we
dit zien als een gelegenheid ons te realiseren dat de relatie slechts een
projectie is op het scherm van de schuld die we ervaren door de liefde van
Jezus weg te duwen. Wanneer we onszelf toestaan om zijn liefde te ervaren
zouden we nooit boos kunnen worden of van streek zijn door iemand anders. Gelet
op het principe van ‘de een of de ander’ is dit niet mogelijk, het is of haat
of vergeving, het is angst of het is liefde.
Wanneer we van streek zijn komt dit
altijd door:
1) de beslissing dat de liefde van
Jezus te bedreigend was voor onze speciaalheid en we er ons van afgesplitst
hebben;
2) wij vervolgens de schuld over deze
waargenomen zonde onderdrukken en
3) anderen op wie we onze schuld
konden projecteren, zochten en vonden en magisch genoeg hierbij geloven dat wij
nu verlost zijn ervan.
Vervolgens vergeten we dat we dit
driestappen-proces doorlopen hebben en zijn we ons slechts gewaar van het
eindproduct ervan: pijn, boosheid en ontgoocheling. Op dit punt zouden we
onszelf moeten herinneren aan deze oefening, teruggaan naar onze denkgeest en
Jezus om hulp vragen en zeggen, als een variatie op T. 5. VII. 6:7: ‘Ik moet op
een verkeerde manier naar deze persoon gekeken hebben, want ik beschuldig hem
ervan dat ik mijn vrede heb verloren.’ We gebruiken de situatie dus als een
gelegenheid ons te realiseren dat wat we buiten ons waarnemen een directe
weerspiegeling is van de zonde en de schuld die we eerst binnenin hebben
waargenomen. En in plaats van het in onszelf te zien en het daar te accepteren
kozen we ervoor om het in andere mensen te zien.
Het is enkel door Jezus om hulp te
vragen, d.w.z. ons te voegen bij hem en zijn juist gericht denksysteem, dat wij
de oorzaak van onze verwarring, die ligt in het wegduwen van onze schuld,
ongedaan maken. Daarom is ons wenden tot Jezus of de Heilige Geest een
hoofdthema van Een Cursus in Wonderen. Om hun hulp vragen is juist datgene wat
de grondoorzaak van onze ellende is, ongeacht de vorm ervan, ongedaan maakt. In
een belangrijke passage, op het einde van het Handboek voor Leraren zegt Jezus
ons dat om verlost te zijn van onze schuld we de Heilige Geest om leiding
moeten vragen:
Er is een ander voordeel – en een heel belangrijk – om
beslissingen steeds vaker bij de Heilige Geest neer te leggen. Misschien heb je
over dit aspect nog niet nagedacht, maar de centrale betekenis ervan ligt voor
de hand. De leiding van de Heilige Geest volgen betekent jezelf van schuld te
laten vrijwaren. Dat is de essentie van de Verzoening. Dat is de kern van het
leerplan. De ingebeelde toe-eigening van functies die niet de jouwe zijn, vormt
de basis van angst. Heel de wereld die jij ziet weerspiegelt de illusies dat je
dat hebt gedaan, waardoor angst onontkoombaar wordt. De functie teruggeven aan
Degene aan wie ze toebehoort is dus de manier om aan angst te ontkomen. En dat
juist laat de herinnering van liefde tot jou terugkeren. Denk dan ook niet dat
het volgen van de leiding van de Heilige Geest allen op grond van je eigen
ontoereikendheid noodzakelijk is. Het is voor jou de uitweg uit de hel. (HvL.
29. 3)
Dit inzicht om de Heilige Geest om
hulp te vragen veranderd de focus van de vorm van dat wat we denken te zijn
naar de inhoud van het ongedaan maken van de arrogantie van het ego door te
denken dat het op zichzelf beter af is. Het genezingsproces begint dus met de
ervaring dat onze boosheid of ontgoocheling door iemand anders komt door het
onderdrukken van de beslissing, van onze denkgeest, voor zonde, schuld en
afscheiding. In hoeverre we toegewijd zijn om deze cursus te leren en te
beoefenen kan gezien worden aan de hand van hoe snel we in staat zijn om de
Heilige Geest om hulp te vragen in het veranderen van hoe we iemand buiten ons
zien als een weerspiegeling van de verandering die we in onszelf willen zien.
(5:1-3)
Jij weet wie je kiezen moet; zijn naam is al door je gedachten heengegaan. Hij
zal degene zijn aan wie we vragen dat Gods Zoon jou wordt getoond. Door hem
achter de grieven te zien die jij over hem koesterde, zal je leren dat wat verborgen
lag terwijl je hem niet zag, in iedereen aanwezig is en kan worden gezien.
We zien hier een indirecte suggestie
op het thema van veralgemening, een thema die centraal staat in de twee
volgende lessen. Wanneer ik kan accepteren dat ik tegenover jou en grief
vasthoud – en niemand heeft een probleem om iemand te vinden om deze oefening te
kunnen op toepassen, dan zal ik op een of andere manier deze les veralgemenen
en mij realiseren dat ik mijn grieven vasthoud tegenover iedereen. De
duisternis die ik in jou zag, zag ik in alle mensen omdat zij in mij is. Maar
het licht dat ik nu in jou zie is ook in alle mensen want ook dat is in mij. We
moeten oefenen met specifieke dingen om te leren veralgemenen en te herkennen
dat er slechts één probleem en één oplossing is. Zoals Jezus later in het
werkboek zegt:
De denkgeest die zichzelf geleerd heeft concreet te denken, kan
abstractie niet langer vatten in de zin dat ze alomvattend is. We moeten een
weinig zien, opdat we veel leren. (Wd1. 161. 4:7-8)
(5:4-6)
Hij die een vijand was, is meer dan een vriend wanneer hem de vrijheid gegeven
wordt de heilige rol op zich te nemen die de Heilige Geest hem heeft
toegewezen. Laat hem vandaag jouw verlosser zijn. Dat is zijn rol in het plan
van God, jouw Vader.
Jouw broeder is jouw redder – ‘meer
dan een vriend’- niet omdat hij magische eigenschappen bezit, maar omdat we ons
realiseren dat wat we in hem zien een projectie is van datgene wat we in
onszelf zien. Dit stelt ons in staat verlost te zijn van onze schuld en de rampzalige
gevolgen van onze verkeerde keuzes. Was deze speciale relatie er niet geweest,
hadden we geen gelegenheid gehad om verlost te worden. Dit is de essentie van
Gods Verlossingsplan: de wereld die gemaakt was als een aanval op God en een
vervanging voor Zijn Liefde wordt nu een leerschool waarin we leren ons Hem te
herinneren. In de wereld is er niets dat ons kan verlossen, maar onze
verlossing komt door de wereld een ander doel te geven.
(6) In
onze langere oefenperioden vandaag zullen we hem in deze rol zien. Probeer hem
dan in gedachten te nemen, eerst zoals jij nu over hem denkt. Laat zijn fouten
nog eens de revue passeren, de moeilijkheden die je met hem hebt gehad, de pijn
die hij je heeft bezorgd, zijn onachtzaamheid en al de kleinere en grotere zaken
waarmee hij je heeft gekwetst. Bekijk ook zijn lichaam met zijn tekortkomingen
en zijn sterkere punten en denk over zijn fouten en zelfs zijn ‘zonden’ na.
Jezus vraagt ons hier om, in verband
met onze grieven, eerlijk te zijn tegenover onszelf en hem: geen enkele
waarneming, perceptie achter te houden van ons bewustzijn. Doen we dat wel dan
houden we nog vast aan ‘een enkel plekje duisternis’ (T. 31. VIII. 12:5) in
onszelf dat we niet aan het licht van de vergeving wensen af te staan. Het is
deze ‘duisternis’ die we op iemand anders hebben geprojecteerd – onze verlosser
– die het middel wordt om onszelf te genezen.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten