zaterdag 6 april 2019

Les 92 – Wonderen worden gezien in het licht en licht en kracht zijn één – deel 1


(1:1-2) Het idee voor vandaag is een uitbreiding van het vorige. Jij denkt niet over licht in termen van kracht, noch over duisternis in termen van zwakheid.

Dit komt omdat we denken dat de duisternis van ons egosysteem onze kracht is. In de mate dat we over onszelf denken als speciaal, in die mate ligt onze kracht in de duisternis van de afscheiding. Inderdaad, ons afgescheiden zelf blijft gehandhaafd door speciaalheid, een wezenlijk deel van de duistere wereld van het ego. We denken dus niet over het licht als kracht, omdat licht - het Verzoeningsprincipe – een einde maakt aan onze afgescheiden identiteit. Vanuit het standpunt van het ego gezien maakt licht ons daarom zwak omdat dit het denksysteem van de duisternis ongedaan maakt. Onze verwarring over wat kracht en zwakte vormt is dezelfde verwarring als deze tussen vreugde en pijn, vrijheid en gevangenschap (T. 7. X.; T. 8. II)

(1:3-5) Dat komt doordat jouw idee van wat zien betekent verstrengeld is met het lichaam en zijn ogen en brein. Daarom geloof je dat jij kunt veranderen wat je ziet, door kleine stukjes glas voor je ogen te plaatsen. Dit is een van de vele magische ideeën die voortkomen uit de vaste overtuiging dat jij een lichaam bent en dat de ogen van het lichaam kunnen zien.

Net zoals in les 76 steekt Jezus ook hier weer de draak stak met de wetten van de wereld en onze aanhankelijkheid eraan. Gezien onze identificatie met het lichaam volgen we deze wetten. Het echte probleem heeft dus niets te maken met het lichaam zelf, maar met de beslissing van de denkgeest om afgescheiden te zijn: eerst als gedachte en dan als een lichaam. Dus is het niet de wet van het lichaam die invloed op ons heeft, maar is het onze keuze. Wij zijn de cipiers, niet het lichaam. We zitten enkel door onze gedachten gevangen.

(2) Je gelooft ook dat de hersenen van het lichaam kunnen denken. Als je ook maar iets van de aard van het denken begreep, zou je alleen maar kunnen lachen om dit waanzinnige idee. Het is net alsof je denkt dat jij de lucifer vasthoudt waarmee de zon ontstoken wordt en hem al zijn warmte wordt verschaft of dat jij de wereld in je hand houdt, waarin ze veilig besloten ligt tot jij haar laat gaan. Toch is dit niet dwazer dan te geloven dat de ogen van het lichaam kunnen zien of dat de hersenen kunnen denken.

Op geen enkele manier kan iemand die Een Cursus in Wonderen leest en zich identificeert met het lichaam enig begrip hebben over deze alinea. Jezus zegt dat het lichaam niet denkt en niet ziet, wat een andere manier is om te zeggen dat het lichaam niet bestaat. Het probleem is dat we dit als een lichaam lezen en dat we zien wat we lezen al wordt hier gezegd dat we met onze ogen niet kunnen zien. We denken over hetgeen we lezen, ook al wordt hier gezegd dat we niet met de hersenen denken. Het schrikt veel studenten af om deze tegenstelling in overweging te nemen omdat de impact ervan groot is. Jouw ogen en brein worden ontkent door de woorden die je leest en waar je over nadenkt. Waar blijft de jij dan? Dit is een vraag die teruggaat naar een vraag uit de vorige les: ‘Wanneer je geen lichaam bent, wat ben je dan?’ Wanneer het niet je brein is dat denkt, wie is er dan aan het denken? En nog een stap verder: wie leest er dan wel deze Cursus en doet de lessen? Wanneer je hier serieus nadenkt over wat Jezus zegt dan moet je je onvermijdelijk voorbij je brein en je lichaam bewegen. Dan komt de angst naar boven.

Het is belangrijk om, terwijl je met Een Cursus in Wonderen werkt, zorgvuldig te letten op de woorden ervan. Het doel van Jezus is om onze sterke identificatie met het lichaam te doorbreken. We staan er spijtig genoeg niet bij stil dat het bestuderen van een de Cursus al een paradox is: we studeren met organen die niet kunnen zien of denken. Nogmaals, wanneer je goed oplet wat dit over jou zegt dan is angst onvermijdelijk. Het doel is echter niet om jou te laten rondlopen in een eeuwigdurende gespannen toestand, maar met een groot vraagteken in je denkgeest. Zoals Jezus het stelt in de tekst:

Om deze cursus te leren dien je bereid te zijn iedere waarde die jij eropna houdt in twijfel te trekken. Niet één kan er verborgen en in het duister gehouden worden of deze zal jouw leerproces in gevaar brengen. (T. 21. Inl. 2:1-2)

Wanneer jij je realiseert dat Jezus jou niet vraagt om je lichamelijke identificatie op te geven maar eerder om het in vraag te stellen, zal er ook geen angst zijn. Er is angst wanneer je gelooft dat jouw speciale relatie met je lichaam van je wordt afgenomen. Er wordt ons echter slechts gevraagd dat we zouden kijken naar ons geloof erin als de bron voor ons plezier en geluk. Dit ongemak zal verdwijnen naarmate we meer en meer naar Jezus gaan en zeggen: ‘Ik begrijp wat je me wil zeggen en het maakt me bang.’ Een dergelijke eerlijkheid helpt om de angst te verminderen, wat wil zeggen dat wanneer Een Cursus in Wonderen je zenuwachtig maakt het is omdat je niet echt kijkt met Jezus. Bovendien is het best mogelijk dat wanneer je deze cursus leest en geen vijandige reactie voelt dat je niet voldoende aandacht schenkt aan hetgeen gezegd wordt. Met andere woorden, vooraleer je naar Jezus gaat voor hulp, voel je je eerst ongemakkelijk. Dit idee zien we uitgedrukt in het begin van ‘de gelukkige leerling’ in regels die we reeds in beschouwing hebben genomen:

Jij die je met huid en haar hebt overgeleverd aan ellende, dient eerst in te zien dat je ellendig en niet gelukkig bent. Zonder dit contrast kan de Heilige Geest niet onderwijzen, want jij gelooft dat ellende geluk is. (T. 14. II. 1:2-3)

We hebben de ervaring van ellende en angst nodig want dat is wat ons motiveert om naar Jezus te gaan om hulp te vragen. Eens we dit gedaan hebben kan hij ons het contrast leren tussen het geluk en de vrede die hij ons biedt en de ellende en angst die we als normaal zijn gaan beschouwen. Lees alinea 2 nog eens en denk na over de jij die je denkt dat je bent en die dit leest. Ik verzeker je dat de angst zal komen wanneer je deze les zorgvuldig leest en erover nadenkt.

Het idee dat we lichamen zijn is waanzinnig en zelfs arrogant. Onze lichamelijke identificatie weerspiegelt de gedachte dat onze inherente zwakte de machtige kracht van God omver heeft geworpen. Het is dezelfde arrogantie die Jezus in de tekst beschrijft: de zonnestraal die denkt dat hij de zon is of de kleine rimpeling die denkt dat hij de oceaan is:

Dit fragment van je denkgeest is er zo’n nietig deeltje van dat jij, kon je oog hebben voor het geheel, ogenblikkelijk in zou zien dat het net zoiets is als het kleinste zonnestraaltje in vergelijking tot de zon, of als het geringste rimpelingetje aan de oppervlakte van de oceaan. In zijn verbazingwekkende arrogantie heeft dit nietige zonnestraaltje besloten de zon te zijn en roept dit nauwelijks waarneembare rimpelingetje zichzelf uit tot oceaan. (T. 18. VIII. 3:3-4)

Voor het ego is daarom het idee dat we niet kunnen zien of denken belachelijk, maar voor ons juist gericht denken is dit de enige werkelijkheid van de wereld en de weg uit de hel.


(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten