(1:1)
Jij denkt dat je de woning bent van slechtheid, duisternis en zonde.
Dit is de omschrijving van de
onheilige drie-eenheid van het ego van zonde, schuld en angst. Waarom is dit
mijn woning? Omdat ik God vernietigd heb om hier te kunnen komen. Omdat ik als
individu zou kunnen bestaan moest God eerst vernietigd worden en samen met Hem
de wereld van goedheid, licht en onschuld.
(1:2)
Jij denkt dat als iemand de waarheid over jou kon zien, hij zou worden
afgestoten en voor je terug zou deinzen als voor een giftige slang.
Een prachtige beschrijving van
schuld! Maar omdat ik mijn duivelse zonde niet wil ervaren, projecteer ik die
en zie dit in plaats daarvan in jou. Nu ben jij de giftige slang en ik ben
‘veilig’ verlost van het probleem.
(1:3)
Jij denkt dat als jou de waarheid over jou werd geopenbaard, je met zo’n
intense afschuw zou worden vervuld, dat je halsoverkop de hand aan jezelf zou
slaan, omdat het je onmogelijk zou zijn nog verder te leven na dit te hebben
gezien.
Met andere woorden, wanneer onze
verdedigingen uiteenvallen en we de waarheid over ons zelf zien zouden we ‘met
zo’n intense afschuw vervuld zijn’ dat zelfmoord een onweerstaanbare verleiding
zou zijn met de hel als een onvermijdelijk gevolg. Wanneer we naar onze zonde
kijken, zet onze afschuw ons aan om te projecteren en een wereld van lichamen
te maken die nu gestraft zullen worden in plaats van onszelf. Maar de schuld
voor die projectie is zelfs nog groter omdat we weten dat we iemand anders
valselijk beschuldigen: onze ego wil dat God anderen opsluit in de hel zodat
wij naar de Hemel kunnen gaan, maar het fluistert ook in dat wij de schuldige
zijn en dat God ons na de dood tot in de eeuwigheid in de hel achterna zal zitten.
Hoe schuldiger ik mij voel, hoe groter mijn behoefte wordt om te projecteren en
anderen aan te vallen zodat zij zouden gestraft worden in plaats van ikzelf. En
mijn schuld wordt door deze valse aanklacht bovendien versterkt waardoor ik blijf
ronddraaien in deze vicieuze cirkel van het ego:
schuld-aanval-schuld-aanval-schuld-aanval.
(2:1)
Dit zijn overtuigingen die zo vast verankerd zijn dat het moeilijk is je te
helpen inzien dat ze op niets zijn gebaseerd.
Onze leraar vertelt ons dat het
moeilijk is om ons te helpen inzien dat alles wat we over onszelf geloven op
‘niets gebaseerd’ is. Nogmaals dit is een proces dat op een vriendelijke, geduldige
manier door Jezus bestuurd wordt. Onze angst, eerst door de confrontatie met de
waarheid van het ego van zonde en schuld en daarna de diepere angst voor de
werkelijke waarheid, is wat ons naderen tot Gods Liefde zo moeilijk maakt.
(2:2-3)
Dat je fouten gemaakt hebt, is duidelijk. Dat je op zonderlinge manieren
verlossing hebt gezocht, misleid en misleidend bent geweest, bang voor dwaze
fantasieën en wilde dromen en je hebt neergebogen voor afgoden uit stof gemaakt
– dit alles is waar, gemeten naar wat jij nu gelooft.
Jezus heeft het hier opnieuw over
de noodzaak om eerlijk te zijn en dat je niet langer hoeft te doen alsof licht
en vreugde en vrede in jou wonen. Laat ons met die ‘feiten’ beginnen om er dan
aan voorbij te gaan en tot bij de waarheid te komen. Met andere woorden, we
moeten niet doen alsof we geen speciale wezens zijn, toegewijd om ons speciale
zelf te behouden door ons te voeden aan andere speciale zelven. Zonder de
behoefte om te doen alsof is er geen schuld want we hebben onze speciaalheid
naar de liefde van Jezus gebracht waardoor we het loslaten.
Dus vervolgt hij:
(3:1)
Vandaag zetten we hier een vraagteken bij, niet vanuit het gezichtspunt van wat
jij denkt, maar vanuit een heel ander referentiekader, waarin zulke loze
gedachten zonder betekenis zijn.
In werkelijkheid zegt Jezus: ‘Trek
mij niet naar beneden naar waar jij bent, maar kom naar waar ik ben. Vanuit
jouw referentiepunt – het slagveld – begrijp je niets. Om je met mij te
verbinden moet je de nederigheid hebben die zegt: ‘Godzijdank ben ik verkeerd
en met deze herkenning kies ik jou als mijn leraar omdat ik weet dat jij wijzer
bent dan ik ben.’
Wanneer we oprecht eerlijk zijn
zullen we de moeilijkheid zien wanneer we deze woorden zeggen en echt menen.
Zoals Jezus later zegt in de context van het verlangen naar vrede: ‘Deze
woorden uitspreken betekent niets, maar deze woorden menen betekent alles.’
(Wd1. 195. 1:1-2) Verkeerd zijn over alles betekent kijken vanuit ons
referentiepunt - het nietige zelf dat denkt dat het ziet en denkt en zelfs
denkt dat het bestaat – en hulp nodig hebben van een referentiepunt buiten ons
denksysteem. Op het einde van hoofdstuk 23 in de tekst noemt Jezus dit
referentiepunt ‘boven het slagveld’, de plaats waar we samen met hem naartoe
gaan om op een andere manier naar onze speciale relaties te kijken en waarin we
kiezen voor vergeving in plaats van aanval, een wonder in plaats van moord.
Het
slagveld overzien is nu je doel.
Laat je optillen en kijk er vanaf een hoger standpunt op neer. Van daaruit zal jouw perspectief heel anders zijn. … Hier is moord jouw keuze. Maar van bovenaf valt de keus op wonderen in plaats van moord. En het perspectief dat uit deze keuze voortkomt, toont jou dat de strijd niet werkelijk is en makkelijk kan worden ontlopen. ... Wanneer de verleiding om aan te vallen de kop opsteekt om je denkgeest te verduisteren en moordzuchtig te maken, herinner je dan dat je de strijd van bovenaf kunt zien. … Bekijk niemand vanaf het strijdtoneel, want daar kijk je naar hem vanuit het niets. Dan heb je geen referentiepunt van waaruit je kunt kijken, waar betekenis kan worden gegeven aan wat je ziet. (T. 23. IV. 4:7 - 5:2, 5-7; 6:1; 7:1-2)
Laat je optillen en kijk er vanaf een hoger standpunt op neer. Van daaruit zal jouw perspectief heel anders zijn. … Hier is moord jouw keuze. Maar van bovenaf valt de keus op wonderen in plaats van moord. En het perspectief dat uit deze keuze voortkomt, toont jou dat de strijd niet werkelijk is en makkelijk kan worden ontlopen. ... Wanneer de verleiding om aan te vallen de kop opsteekt om je denkgeest te verduisteren en moordzuchtig te maken, herinner je dan dat je de strijd van bovenaf kunt zien. … Bekijk niemand vanaf het strijdtoneel, want daar kijk je naar hem vanuit het niets. Dan heb je geen referentiepunt van waaruit je kunt kijken, waar betekenis kan worden gegeven aan wat je ziet. (T. 23. IV. 4:7 - 5:2, 5-7; 6:1; 7:1-2)
(3:2-4)
Deze gedachten stemmen niet overeen met Gods Wil. Deze vreemde overtuigingen
deelt Hij niet met jou. Dit is op zich voldoende bewijs dat ze ondeugdelijk
zijn, maar jij ziet niet in dat dit zo is.
Jezus laat ons hier opnieuw weten
dat hij weet dat we nog steeds denken dat we gelijk hebben en hij ongelijk. Dit
is een bijzonder belangrijk idee, want het bestuderen, leren en praktiseren van
Een Cursus in Wonderen, om maar niet te spreken van de Cursus te leven, rust op
de veronderstelling dat je geaccepteerd hebt dat jij niets begrijpt te beginnen
met de woorden van deze cursus. Je begrijpt ze door de filterende lens van
dualiteit, niet door de heldere lens van de non-dualistische waarheid. Je zal
dus alles wat je hier leest verkeerd interpreteren. Zoals Jezus bondig zegt
over de eeuwige roep tot oorlog van het ego, een zin die we reeds vaker hebben
aangehaald: ‘En God denkt anders.’ (T. 23. I. 2:7)
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten