(3:1-2) Los van God kun je niet zien, omdat je
los van God niet kunt bestaan. Alles wat je doet, doe je in Hem, want alles wat
je denkt, denk je met Zijn Denkgeest.
Jezus heeft
het hier enkel over het juist-gerichte zien, doen en denken omdat het zien,
doen en denken van het ego een aanval op God is en ontworpen om ons van Hem
afgescheiden te houden. Daarom kunnen wij ons in ons juist-gericht denken niets
als afgezonderd van God zien. Wanneer we onze broeders als zondeloos gaan zien
dan kan dat alleen pas wanneer we een beroep doen op Jezus of de Heilige Geest
door toe te geven dat we verkeerd bezig zijn. Wanneer ik verkeerd ben, dan is
God juist.’ In de werkelijkheid is er geen sprake van zien, omdat zien in de
Hemel niet nodig is, maar de werkelijkheid van God vormt wel de basis voor
visie als weerspiegeling van de waarheid binnen de droom.
(3:3) Als visie werkelijk is, en ze is
werkelijk in de mate waarin ze het doel van de Heilige Geest deelt, dan kun jij
los van God niet zien.
Nogmaals
geeft Jezus hier te verstaan dat visie echt is in die zin dat het de eenheid
van de werkelijkheid weerspiegelt. Deze weerspiegeling is het doel van de
Heilige Geest en dat is dus vergeving. Eens dit doel volbracht is visie niet
langer noodzakelijk. Dit wordt vergelijkbaar uitgelegd in de tekst:
Dit is het eind van de reis. We hebben die
aangeduid als de werkelijke wereld. En toch ligt hier een tegenstrijdigheid, in
die zin dat de woorden een beperkte werkelijkheid veronderstellen, een
gedeeltelijke waarheid, een segment van het universum dat tot waarheid is
gemaakt. Dit komt doordat kennis geen aanval op de waarneming onderneemt. (T. 26.
III. 3:1-4)
De
werkelijke wereld is werkelijk in
zoverre de staat van de denkgeest de werkelijkheid van de Hemel weerspiegelt:
de eenheid van de Zoon. Nochtans, nog steeds als een correctie van de illusie –
ook al is ze de laatste – blijft het een illusie.
De
instructies die volgen in alinea’s 4-6 weerspiegelen de nadruk die we eerder
reeds gezien hebben op de gelijkheid
van wat we zien en van onze gedachten.
(4) Vandaag worden er drie oefenperioden van
vijf minuten gevraagd, een zo vroeg en een zo laat mogelijk op de dag. De derde
kan worden gedaan op een tijdstip dat gezien de omstandigheden en jouw
bereidheid het meest gunstig en geschikt is. Herhaal aan het begin van deze
oefenperioden het idee voor vandaag met open ogen. Kijk dan een korte tijd om
je heen en pas het idee concreet toe op wat je ziet. Vier of vijf onderwerpen
zijn voor deze fase van de oefenperiode voldoende. Je kunt bijvoorbeeld zeggen:
God is
mijn Bron. Los van Hem kan ik dit bureau niet zien.
God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dat schilderij niet zien.
God is mijn Bron. Los van Hem kan ik dat schilderij niet zien.
We zien weer
dat Jezus ons vraagt het idee van de dag toe te passen op het wereldse in ons
leven om te leren dat er geen rangorde in illusies is – dat alle problemen
dezelfde zijn – en dat er daarom ook geen moeilijkheid in wonderen is – want
alle oplossingen zijn dezelfde. Zoals een latere les ons leert ‘Eén probleem,
één oplossing’. (Wd1. 80. 1:5)
(5) Hoewel dit deel van de oefenperiode naar
verhouding kort dient te zijn, moet je ervoor zorgen dat je de onderwerpen voor
deze fase van de oefening willekeurig kiest, zonder dat jij zelf beslist wat
jij er wel en niet bij betrekt. Voor de tweede en langere fase doe je je ogen
dicht, herhaal je het idee van vandaag nogmaals en laat je vervolgens alle
relevante gedachten die bij je opkomen op je eigen persoonlijke wijze bijdragen
aan het idee. Gedachten zoals:
Ik zie met
ogen van vergeving.
Ik zie de wereld als gezegend.
De wereld kan mij mezelf laten zien.
Ik zie mijn eigen gedachten, die zijn als die van God.
Ik zie de wereld als gezegend.
De wereld kan mij mezelf laten zien.
Ik zie mijn eigen gedachten, die zijn als die van God.
Elke gedachte die min of meer direct verbonden
is met het idee van vandaag is geschikt. De gedachten hoeven geen duidelijke
relatie tot het idee te hebben, maar ze mogen er niet mee in strijd zijn.
Oefeningen
als deze herinneren ons dat we wel degelijk een juist denken hebben en daardoor
een juist-gerichte manier om te kijken. Het is belangrijk dat wij dit in
onszelf herkennen omdat het ons de nodige vergelijkende middelen biedt wanneer
onze gedachten gericht zijn naar het oordeel van het ego. Dit stelt ons in
staat onze keuze te corrigeren en te weten dat we waarlijk gezegend zijn als
Zoon van God.
(6) Als je merkt dat je denkgeest afdwaalt,
als je je bewust begint te worden van gedachten die duidelijk niet in
overeenstemming zijn met het idee van vandaag of als je niet in staat lijkt te
zijn om aan iets te denken, open dan je ogen, herhaal de eerste fase van de
oefening en probeer dan de tweede fase opnieuw. Zorg dat er geen langdurige
periode optreedt waarin je door irrelevante gedachten in beslag wordt genomen.
Keer zo vaak als nodig terug naar de eerste fase van de oefening om dit te
voorkomen.
Waarschijnlijk
zullen we vaak moeten terugkeren, zoals Jezus zegt:
Je bent veel te tolerant tegenover het
afdwalen van je denkgeest en je vergoelijkt stilzwijgend de miscreaties ervan.
(T. 2. VI. 4:6).
Net zoals
in de tekst vraagt Jezus ons in deze les om bijzonder waakzaam te zijn voor
onze egogedachten. Het zijn verdedigingen die we kiezen om het bereiken van het
doel van deze oefeningen te voorkomen. Het laatste dat onze ego wilt is dat we
zouden leren om zijn denksysteem van afscheiding, speciaalheid en oordeel in
vraag te stellen
(7) Bij de toepassing van het idee van vandaag
in de korte oefenperioden kan de vorm variëren naargelang de omstandigheden en
situaties waarin jij jezelf deze dag bevindt. Als je bijvoorbeeld met iemand
anders samen bent, probeer er dan aan te denken hem in stilte te zeggen:
God is
mijn Bron. Los van Hem kan ik jou niet zien.
Deze vorm is evenzeer toepasselijk op
onbekenden als op diegenen van wie jij denkt dat ze dichter bij jou staan.
Probeer dit soort onderscheid in feite helemaal niet te maken.
Jezus herinnert
ons eraan om zijn onderricht te veralgemenen voor alle situaties. Het helpt
niet als we het hier wel toepassen en
elders dan weer niet. Als we dit
zouden doen dan zou dit alles wat we tot nu toe geleerd hebben tenietdoen. De nadruk
geen onderscheid te maken tussen vreemden en hen die dichter bij ons staan
raakt de kern van de verdediging van het ego. En doorheen de tekst roept Jezus
ons op een einde te maken aan onze speciaalheid. Zonder een uitzondering maken alle mensen deel uit van het
Zoonschap van God:
God bevoorrecht niet. Al Zijn kinderen hebben
Zijn totale liefde en al Zijn gaven worden vrijelijk en gelijkelijk aan allen
geschonken. De speciaalheid van Gods Zonen berust niet op uitsluiting maar op
insluiting. Al mijn broeders zijn speciaal. (T. 1.V.3:2-3; 5-6)
Op het
niveau van de vorm ondervinden we
duidelijk niet eenzelfde wisselwerking met iedereen, toch kunnen we niettemin
niemand uitsluiten van de liefde die we leren kiezen als onze werkelijkheid. De
benadrukking van het ego op de vorm wordt dus verplaatst naar de inhoud.
(8) Ook moet het idee van vandaag de hele dag
door worden toegepast op allerhande situaties en gebeurtenissen die zich
aandienen, vooral op die welke jou op een of andere manier verdriet lijken te
doen. Pas voor dit doel het idee in deze vorm toe:
God is
mijn Bron. Los van Hem kan ik dit niet zien.
Jezus
herinnert ons er weer aan om heel waakzaam te zijn wanneer er ook een
stressvolle gedachte naar boven komt of dit nu een heftige of een milde is en ongeacht
van wat we denken dat de bron ervan is. Wanneer zich dit voordoet dan zouden we
ons onmiddellijk de Heilige Geest moeten herinneren en zeggen: ‘Alsjeblief help
mij hier anders naar te kijken, want ik ben niet in vrede.’ Op het einde van
hoofdstuk 5 in de tekst vraagt Jezus ons om de volgende reeks uitspraken te
maken wanneer we niet in vrede zijn. Ze maken duidelijk dat wanneer we niet
vredig zijn, het onze verantwoordelijkheid is en niet die van iemand anders:
Ik moet de verkeerde keuze hebben
gemaakt, want ik ben niet in vrede.
Ik heb die keuze zelf gemaakt, maar ik kan ook anders kiezen.
Ik wil anders kiezen, omdat ik in vrede wil zijn.
Ik voel me niet schuldig, want de Heilige Geest zal alle gevolgen van mijn verkeerde keuze ongedaan maken als ik Hem laat begaan. Ik kies ervoor Hem te laten begaan, door toe te laten dat Hij voor mij voor God kiest. (T. 5. VII. 6:7-11)
Ik heb die keuze zelf gemaakt, maar ik kan ook anders kiezen.
Ik wil anders kiezen, omdat ik in vrede wil zijn.
Ik voel me niet schuldig, want de Heilige Geest zal alle gevolgen van mijn verkeerde keuze ongedaan maken als ik Hem laat begaan. Ik kies ervoor Hem te laten begaan, door toe te laten dat Hij voor mij voor God kiest. (T. 5. VII. 6:7-11)
Op die manier wordt de verdediging door projectie ongedaan gemaakt en
keren we terug naar het keuzemakende deel in onze denkgeest.
Jezus besluit de les met het volgende:
(9) Als zich op het moment geen speciaal
onderwerp aan jou voordoet, herhaal het idee dan gewoon in zijn oorspronkelijke
vorm. Probeer vandaag geen lange tijd ongemerkt te laten verstrijken zonder aan
het idee van vandaag en dus aan jouw functie te hebben gedacht.
Het is
duidelijk dat het doel van Jezus niet is om ons schuldig te voelen maar eerder om
ons eraan te herinneren dat we de werkboeklessen doen omdat we willen leren wat
het onderricht van Een Cursus in Wonderen ons brengt. Bij het oefenen van deze
lessen moeten we dus waakzaam zijn voor ons ego. Jezus wil dat we onze weerstand tegen deze waakzaamheid gewaarworden.
Alleen dan kunnen we tegen onze angst kiezen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten