(2:1) Voor jou is licht dus van doorslaggevend belang.
Om deze belangrijke gedachte nog
eens te herhalen: licht heeft niets te maken met een fysieke uitdrukking,
inclusief aura’s of gelijk welke andere uitdrukking. In Een Cursus in Wonderen
wordt licht gelijkgesteld met de correctie van de Heilige Geest, vergeving, het
wonder, de Verzoening. Daarom is het licht zo belangrijk voor ons. Het is de
weg uit de duistere hel van schuld van het ego.
(2:2-3) Zolang je in het duister verblijft, blijft het wonder ongezien.
Aldus ben je ervan overtuigd dat het er niet is.
Wanneer we ondergedompeld zijn in
de duisternis van het denksysteem van het ego lijkt het erop dat er geen
correctie is, geen Jezus of Heilige Geest en dat de Cursus in Wonderen een
leugen is. Dan lijkt het erop dat wij onszelf met succes afgesloten hebben voor
het wonder en dat door een onjuiste identificatie, eerst in gedachten en dan in
het lichaam, als waarheid aan te nemen. Daarom hebben we de wereld gemaakt
hebben: als bewijs leveren dat wij gelijk hebben en dat de Heilige Geest
ongelijk heeft, een overtuigende demonstratie dat de afscheiding werkelijkheid
is.
(2:4) Dit volgt uit de premissen waaruit de duisternis ontstaat.
Duisternis wordt gelijkgesteld met
het denksysteem van het ego met als basis de aanname dat de afscheiding van God
een feit is. Bovendien vertelt het ego ons dat door ons afgescheiden zijn God
vernietigd werd. Maar wanneer Hij perfecte Eenheid en Heelheid is afscheiding
van Hem niet mogelijk en blijft Hij Wie Hij is. Wanneer wij echter geloven dat
het onmogelijke plaatsgevonden heeft kan er geen geloof zijn dat God perfecte
Eenheid en Heelheid is. En het lijkt er wel op dat wij de levende getuige zijn van
het feit van afgescheidenheid. Hierbij houdt God op met God te zijn en hoe kan
Hij gekend worden als Hij er niet is?
(2:5-7) De ontkenning van het licht leidt tot het onvermogen het waar
te nemen. Onvermogen het licht waar te nemen is hetzelfde als duisternis
waarnemen. Het licht is dan nutteloos voor jou, ook al is het er.
Wanneer we het licht gelijkstellen
met Jezus, de Heilige Geest, Een Cursus in Wonderen en niet met onszelf, zijn
Zij nutteloos voor ons omdat wij hier niet bij horen. We hebben ons
afgescheiden van de waarheid en zijn ervan overtuigd dat we gelijk hebben.
Duisternis overheerst omdat het licht nergens meer kan gezien worden.
(2:8-9) Je kunt het niet gebruiken, omdat zijn aanwezigheid jou
onbekend is. En de schijnbare werkelijkheid van de duisternis maakt het begrip
‘licht’ betekenisloos.
Het lichaam en de wereld dienen dit
doel en maken zo de duisternis van de afscheiding werkelijk. Het geloof van het
ego in de betekenis van de werkelijkheid van de duisternis en de zinloosheid
van het licht maakt het daarom onmogelijk om de aanwezigheid van het licht te
kennen gezien we geloven dat we de duisternis zijn en het licht en zijn
betekenis verdwenen is.
(3:1-2) Te horen krijgen dat wat jij niet ziet er toch is, klinkt jou
als waanzin in de oren. Het is erg moeilijk ervan overtuigd te raken dat het
waanzin is niet te zien wat er is en in plaats daarvan te zien wat er niet is.
Dit is opnieuw een voorbeeld van de
vriendelijke manier waarop Jezus ons zegt dat we krankzinnig zijn. Weer zien we
de doelgerichte aard van de wereld en het lichaam en het strategisch belang
ervan in het plan van het ego om ons in een onbewuste staat te houden. Het
lichaam is de getuige voor de schijnbare realiteit van ‘wat er niet is’ terwijl
‘wat er is’ niet kan gezien worden. Dit is de betekenis van de volgende passage
uit de tekst:
Toen jij
zichtbaar maakte wat niet waar is, werd wat wel waar is voor jou onzichtbaar.
Toch kan het op zichzelf niet onzichtbaar zijn, want de Heilige Geest ziet het
met volmaakte helderheid. Het is onzichtbaar voor jou omdat jij naar iets
anders kijkt. (T. 12. VIII. 3:1-3)
(3:3-5) Je twijfelt er niet aan dat de ogen van het lichaam kunnen
zien. Je twijfelt er niet aan dat de beelden die ze jou vertonen werkelijkheid
zijn. Jij stelt je vertrouwen in de duisternis, niet in het licht.
In de tekst bespreekt Jezus uitgebreid
over vertrouwen in de context van de keuzemakende kracht van de denkgeest om
zijn vertrouwen te stellen in wat hij gelooft dat waar is: het ego of de
Heilige Geest (bijv. T. 19. I. en T. 21. III). Vertrouwen is dus neutraal:
kiezen we om de leer van afscheiding van het ego te geloven of stellen we ons
vertrouwen in de boodschap van Jezus over de illusionaire aard ervan. Wanneer
we in de duisternis geloven dan zullen we geloven dat dit de waarheid is;
geloven we in het licht, dan zal dat ons geloof zijn. De volgende passage vat
onze keuze samen voor ons geloof in illusies:
Elke situatie
waarin jij je bevindt is louter een middel om aan het doel te beantwoorden dat
voor jouw relatie werd vastgesteld. Zie de situatie als iets anders en je bent
ongelovig. … Ongeloof is de dienaar van illusie en volkomen trouw aan zijn
heer. Gebruik het en het zal je rechtstreeks naar illusies brengen. … Accepteer
niet de illusie van vrede die het biedt, maar kijk naar zijn aanbod en begrijp
dat het illusie is. (T. 17. VII. 5:1-2, 5-6, 9)
Om dit belangrijk punt nogmaals te
stellen, vanaf het begin van het bestaan van het denksysteem van het ego is het
doel van het lichaam om ons te doen geloven dat illusie werkelijkheid is en dat
de werkelijkheid een illusie is. Ons vertrouwen wordt dus in niets gesteld,
toch zijn we ons niet bewust van de ontrouw van onze beslissing.
(3:6-7) Hoe kan dit worden omgekeerd? Voor jou is het onmogelijk, maar
hier sta je niet alleen voor.
Onze beslissing afgescheiden te
zijn wordt gecorrigeerd door onze identificatie met het ego te veranderen naar
de Heilige Geest. Dit is de betekenis van ‘hier sta je niet alleen voor’. Met
andere woorden, er is een ander denksysteem en Leraar die ons kan helpen. Het
doel van deze lessen is om de aanvaarding van deze hulp te vergemakkelijken.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten