vrijdag 29 maart 2019

Les 91 – Wonderen worden gezien in het licht – deel 4


(6:1-5) Begin de langere oefenperioden met de volgende formulering van werkelijke oorzaak-en-gevolg-relaties:

Wonderen worden gezien in het licht.
De ogen van het lichaam nemen het licht niet waar.
Maar ik ben niet een lichaam. Wat ben ik?

Dit laatste is het probleem. Herinner je dat we, als één collectieve Zoon, in de eerste plaats de wereld en het lichaam gemaakt hebben om te ontsnappen aan de wraakzuchtige toorn van God en waarvan het ego ons verteld dat dit de werkelijkheid is. Het ego vertelt ons dat onze onafhankelijkheid van God bestaat door te betalen voor de zonde. We hebben God vernietigd en nu staat Hij staat weer op om de eerste de zijn. Dat is het schrikbewind dat het ego in iedere denkgeest heeft geplaatst en die ons uit de denkgeest heeft gedreven, zowel figuurlijk als letterlijk, door een fysieke wereld te maken: de versie van de Cursus voor de Big Bang.

De vraag die Jezus hier stelt is: wanneer je geen lichaam bent, wat ben je dan? Wanneer je dit zorgvuldig leest bezorgt dit angst in je hart. Wie ben jij wanneer je niet je problemen, je lijst van grieven, je persoonlijkheid, je huidskleur, je seks, je lengte, je gewicht, je leeftijd, je nationaliteit, enz. bent? We keren dus terug naar de basisregel van Een Cursus in Wonderen: ons vermogen te begrijpen dat alles wat we gemaakt hebben onjuist is. En het is ons doel te kunnen zeggen dat we blij zijn, echt blij zijn, dat we het mis hebben. Het wonder is het middel waarmee we tot de herkenning van onze verkeerd genomen keuze komen en die keuze daar dus te corrigeren.

(6:6) De vraag waarmee deze formulering eindigt is nodig voor onze oefeningen vandaag.

Terwijl we verder komen in het werkboek merken we dat de inzet steeds hoger wordt. De vorige negentig lessen hebben ons op een vriendelijke manier hiertoe gebracht. Er werden ons verschillende ideeën bijgebracht, waaronder ideeën die zeggen dat onze gedachten aan alles betekenis geven, dat zij de wereld maken om tenslotte tot het besluit te komen dat er geen wereld buiten ons is. Deze ideeën zijn op zo’n manier aan ons voorgesteld dat we de meeste tijd niet serieus nadenken over de gevolgen, maar wanneer er geen wereld buiten onze denkgeest is kan er buiten onze denkgeest ook geen lichaam zijn. Dit is de betekenis van de confrontatie met de vraag: Wie ben ik?

(6:7) Wat jij denkt dat je bent is een overtuiging die ongedaan moet worden gemaakt.

We denken dat we lichamen zijn met het onderliggende geloof dat we ‘het thuis zijn van slechtheid, duisternis en zonde’ (Wd1. 93. 1:1). En dit is wat ongedaan moet gemaakt worden. Merk hier het woord ‘overtuiging’ op. Het zijn niet onze lichamen die een feit zijn, maar onze overtuiging, ons geloof. Onze afscheiding, belichaamt in onze lichamen, wordt als feit genomen en is van een zogenaamde natuurlijke orde. Het lijkt erop dat de onveranderlijkheid ervan ons voor altijd uit de Hemel heeft geworpen en we nooit kunnen terugkeren. Daarom geeft Jezus zoveel aandacht aan het begrijpen van de kracht van onze gedachten in de denkgeest en niet in het brein. De afscheiding en het lichaam dat er het gevolg van is, is een geloof en kan dus veranderd worden door de kracht van het denken te oefenen om een andere gedachte te kiezen, leren vertrouwen te stellen in de Verzoening van de Heilige Geest en het terugtrekken van de afscheiding van het ego.

(6:8) Maar wat jij werkelijk bent moet jou worden geopenbaard.

Wat wij werkelijk zijn is Een Zelf, ons niet geopenbaard door wat Jezus ons zegt, maar door het oplichten van de sluier die de herinnering aan dit Zelf voor ons verborgen hield. Het hoogtepunt van de strategie van het ego om de waarheid verborgen te houden is het lichaam waar wij ons mee identificeren. Vergeving, het proces waarmee we onze schuld intrekken, verwijdert de sluiers die ons onbewust houden van de aanwezigheid van liefde (T. Inl. 1:7), van wat we werkelijk zijn.

(6:9-10) De overtuiging dat je een lichaam bent vraagt om correctie omdat het een vergissing is. De waarheid van wat jij bent doet een beroep op de kracht in jou om je bewust te maken van hetgeen door die vergissing wordt verhuld.

De vergissing die de waarheid verbergt. Jezus richt zich hier op de vergissing van onze identificatie met het lichaam. Zoals ik al zei bedoelt Jezus hier niet om het lichaam op te geven. Dit is pas les 91en wanneer we aan het einde van het werkboek komen zal Jezus ons zeggen dat dit nog maar een begin is (W. epiloog. 1:1). Nogmaals hij verwacht niet van zijn studenten om het lichaam los te laten, maar dat we een stap achteruit zetten en na te denken over de rol die het lichaam speelt in het denksysteem van het ego. Een dergelijke oefening weerspiegelt de stappen die ons helpen onze identificatie met het egodenksysteem van zwakte te veranderen naar het keuzemakende gedeelte van onze denkgeest dat nu vrij is te kiezen voor de kracht van Christus als zijn werkelijkheid.
(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten