(6:1-5) Begin de langere oefenperioden met de volgende formulering van
werkelijke oorzaak-en-gevolg-relaties:
Wonderen worden gezien in het licht.
De ogen van het lichaam nemen het licht niet waar.
Maar ik ben niet een lichaam. Wat ben ik?
De ogen van het lichaam nemen het licht niet waar.
Maar ik ben niet een lichaam. Wat ben ik?
Dit laatste is het probleem.
Herinner je dat we, als één collectieve Zoon, in de eerste plaats de wereld en
het lichaam gemaakt hebben om te ontsnappen aan de wraakzuchtige toorn van God en
waarvan het ego ons verteld dat dit de werkelijkheid is. Het ego vertelt ons
dat onze onafhankelijkheid van God bestaat door te betalen voor de zonde. We
hebben God vernietigd en nu staat Hij staat weer op om de eerste de zijn. Dat
is het schrikbewind dat het ego in iedere denkgeest heeft geplaatst en die ons
uit de denkgeest heeft gedreven, zowel figuurlijk als letterlijk, door een
fysieke wereld te maken: de versie van de Cursus voor de Big Bang.
De vraag die Jezus hier stelt is:
wanneer je geen lichaam bent, wat ben je dan? Wanneer je dit zorgvuldig leest
bezorgt dit angst in je hart. Wie ben jij wanneer je niet je problemen, je
lijst van grieven, je persoonlijkheid, je huidskleur, je seks, je lengte, je
gewicht, je leeftijd, je nationaliteit, enz. bent? We keren dus terug naar de
basisregel van Een Cursus in Wonderen: ons vermogen te begrijpen dat alles wat
we gemaakt hebben onjuist is. En het is ons doel te kunnen zeggen dat we blij
zijn, echt blij zijn, dat we het mis hebben. Het wonder is het middel waarmee
we tot de herkenning van onze verkeerd genomen keuze komen en die keuze daar
dus te corrigeren.
(6:6) De vraag waarmee deze formulering eindigt is nodig voor onze oefeningen
vandaag.
Terwijl we verder komen in het
werkboek merken we dat de inzet steeds hoger wordt. De vorige negentig lessen
hebben ons op een vriendelijke manier hiertoe gebracht. Er werden ons
verschillende ideeën bijgebracht, waaronder ideeën die zeggen dat onze
gedachten aan alles betekenis geven, dat zij de wereld maken om tenslotte tot
het besluit te komen dat er geen wereld buiten ons is. Deze ideeën zijn op zo’n
manier aan ons voorgesteld dat we de meeste tijd niet serieus nadenken over de
gevolgen, maar wanneer er geen wereld buiten onze denkgeest is kan er buiten
onze denkgeest ook geen lichaam zijn. Dit is de betekenis van de confrontatie
met de vraag: Wie ben ik?
(6:7) Wat jij denkt dat je bent is een overtuiging die ongedaan moet
worden gemaakt.
We denken dat we lichamen zijn met
het onderliggende geloof dat we ‘het thuis zijn van slechtheid, duisternis en
zonde’ (Wd1. 93. 1:1). En dit is wat ongedaan moet gemaakt worden. Merk hier
het woord ‘overtuiging’ op. Het zijn niet onze lichamen die een feit zijn, maar
onze overtuiging, ons geloof. Onze afscheiding, belichaamt in onze lichamen,
wordt als feit genomen en is van een zogenaamde natuurlijke orde. Het lijkt
erop dat de onveranderlijkheid ervan ons voor altijd uit de Hemel heeft
geworpen en we nooit kunnen terugkeren. Daarom geeft Jezus zoveel aandacht aan
het begrijpen van de kracht van onze gedachten in de denkgeest en niet in het
brein. De afscheiding en het lichaam dat er het gevolg van is, is een geloof en
kan dus veranderd worden door de kracht van het denken te oefenen om een andere
gedachte te kiezen, leren vertrouwen te stellen in de Verzoening van de Heilige
Geest en het terugtrekken van de afscheiding van het ego.
(6:8) Maar wat jij werkelijk bent moet jou worden geopenbaard.
Wat wij werkelijk zijn is Een Zelf,
ons niet geopenbaard door wat Jezus ons zegt, maar door het oplichten van de
sluier die de herinnering aan dit Zelf voor ons verborgen hield. Het hoogtepunt
van de strategie van het ego om de waarheid verborgen te houden is het lichaam
waar wij ons mee identificeren. Vergeving, het proces waarmee we onze schuld
intrekken, verwijdert de sluiers die ons onbewust houden van de aanwezigheid
van liefde (T. Inl. 1:7), van wat we werkelijk zijn.
(6:9-10) De overtuiging dat je een lichaam bent vraagt om correctie
omdat het een vergissing is. De waarheid van wat jij bent doet een beroep op de
kracht in jou om je bewust te maken van hetgeen door die vergissing wordt
verhuld.
De vergissing die de waarheid
verbergt. Jezus richt zich hier op de vergissing van onze identificatie met het
lichaam. Zoals ik al zei bedoelt Jezus hier niet om het lichaam op te geven. Dit
is pas les 91en wanneer we aan het einde van het werkboek komen zal Jezus ons
zeggen dat dit nog maar een begin is (W. epiloog. 1:1). Nogmaals hij verwacht
niet van zijn studenten om het lichaam los te laten, maar dat we een stap
achteruit zetten en na te denken over de rol die het lichaam speelt in het
denksysteem van het ego. Een dergelijke oefening weerspiegelt de stappen die
ons helpen onze identificatie met het egodenksysteem van zwakte te veranderen
naar het keuzemakende gedeelte van onze denkgeest dat nu vrij is te kiezen voor
de kracht van Christus als zijn werkelijkheid.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten