Het thema ‘grieven’ wordt in deze
les verder besproken waarbij ‘wil’ tegenover ‘wens’ gesteld wordt: het ego
wenst, de geest wil. (zie b.v. T. 7. X. 4-7)
(1:1-2) Vandaag staan we stil bij de wil die jij deelt met God. Dit is
niet hetzelfde als de ijdele wensen van het ego waaruit het duister voortkomt
en het niets.
De ijdele wens van het ego is om
afgescheiden te zijn van de Wil van God, een individueel zelf dat afgescheiden
is van Zijn levende Eenheid. Uit die wens komt nietsheid en duisternis voort:
eerst het denksysteem van het ego van zonde, schuld en angst waarna de wereld.
(1:3-7) De wil die jij deelt met God heeft alle scheppingskracht in
zich. De ijdele wensen van het ego worden niet gedeeld en missen daardoor alle
kracht. Zijn wensen zijn niet loos in die zin dat ze een wereld van illusies
kunnen maken, waarin jij heel sterk geloven kunt. Maar ze zijn inderdaad loos
waar het om schepping gaat. Ze maken niets wat werkelijk is.
Deze ijdele wensen van het ego hebben
in de werkelijkheid geen enkele kracht, maar hebben dat zeker wel binnen in de
droom. Op het niveau van de waarheid is het ego niets, maar binnen zijn eigen
denksysteem is het enorm krachtig. Het gelooft uiteindelijk dat het de Hemel
vernietigd heeft. En gezien het ego op zichzelf is, mist het de Eenheid van de
Hemel die de kracht tot creëren is. De ‘macht’ van het ego tot miscreëren is
alleen in staat om illusies te maken. In de tekst maakt Jezus hetzelfde
onderscheid:
Maar God wil.
Hij wenst niet. Jouw wil is even machtig als de Zijne omdat het de Zijne is. De
wensen van het ego beduiden helemaal niets, omdat het ego het onmogelijke
wenst. Je kunt het onmogelijke wensen, maar willen kun jij louter met God.
Hierin ligt de zwakheid van het ego en jouw kracht. (T. 7. X. 4:6-11)
(2) IJdele wensen en grieven zijn elkaars partners ofwel mede-makers in
het verbeelden van de wereld die jij ziet. De wensen van het ego hebben haar
doen ontstaan en de behoefte van het ego aan grieven, die nodig zijn om haar in
stand te houden, bevolkt haar met figuren die jou schijnen aan te vallen en die
een ‘rechtvaardig’ oordeel eisen. Deze figuren worden de tussenpersonen die het
ego gebruikt om handel te drijven in grieven. Ze staan tussen jouw bewustzijn
en de werkelijkheid van je broeders in. Wanneer je hen ziet, ken jij noch je
broeders, noch je Zelf.
Wanneer Jezus het heeft over ‘het
verbeelden van de wereld die (wij) zien’ dan bedoeld hij hiermee niet dat de
wereld die we buiten waarnemen. Hij heeft het over de wereld van de perceptie, de wereld die we waarnemen,
die we zien door middel van onze verkeerde gedachten. Het feit dat we zien is
in de eerste plaats het onderwerp voor de correctie van Jezus. De waargenomen wereld,
‘het waansysteem van hen die gek geworden zijn van schuld’ (T. 13. Inl. 2:2),
werd gemaakt door de wens om de keuze van onze denkgeest om afgescheiden te
zijn te beschermen. Onze grieven tegenover anderen – de tweede projectie zo je
wil – houdt dit waansysteem van afscheiding in stand door ze enerzijds van ons
afgescheiden te houden, maar er tegelijkertijd aan vast te houden door de ander
te beschouwen als de zondaar die straf verdient. Deze speciale liefde en de
speciale haatrelaties die het voedsel voor het ego zijn vallen voortdurend onze
en onze broeders’ werkelijkheid als Christus aan: de Zoon van God, gelijk en
onverdeeld. Onze speciaalheid omkleed deze werkelijkheid met de duisternis van
onze verlangens en vragen en verbergen het licht dat ons als één Zelf verenigd.
(3) Jouw wil is voor jou verloren geraakt in deze vreemde ruilhandel,
waarin schuld over en weer verhandeld wordt en het aantal grieven toeneemt bij
elke ruil. Kan zo’n wereld geschapen zijn door de Wil die de Zoon van God met
zijn Vader deelt? Heeft God rampspoed voor Zijn Zoon geschapen? Scheppen is de
Wil van Beiden tezamen. Zou God een wereld scheppen die Hemzelf zou doden?
Jezus heeft het over de wereld van
perceptie, de waargenomen wereld, de wereld van de dualiteit, de wereld van de
speciale relaties waarin de ene marchandeert met de ander voor een stukje
speciaalheid. En elk probeert zo weinig mogelijk te geven om zoveel mogelijk in
de plaats terug te krijgen. Deze vreemde en onnatuurlijke manier van handelen –
het ene ego die met het andere ego onderhandelt voor dat wat uiteindelijk
waardeloos is – wordt vrij duidelijk omgeschreven in deze passage uit ‘de keuze
voor compleetheid’:
Het
merkwaardigste van al is het zelfconcept dat het ego in de speciale relatie
cultiveert. Dit ‘zelf’ zoekt de relatie om zichzelf compleet te maken. Maar
wanneer het de speciale relatie vindt waarin het dit denkt te kunnen bereiken,
geeft het zichzelf weg en probeert het zichzelf voor het zelf van een ander ‘om
te ruilen’. Dit is geen vereniging, want er is geen toename en geen uitbreiding.
Elke partner probeert het zelf dat hij niet wil op te offeren voor een dat hij
denkt te prefereren. En hij voelt zich schuldig voor de ‘zonde’ van iets te
nemen en niets waardevols daarvoor terug te geven. Hoeveel waarde kan hij
toekennen aan een zelf dat hij weggeeft om een ‘beter’ te krijgen? (T. 16. V.
7)
Wanneer men de bijbel leest kan je
zien hoe deze bijbelse godheid betrokken is bij een dergelijke vreemde
ruilhandel door met zijn kinderen handel te drijven in grieven. Het
bekrachtigen van de principes van het ego van speciaalheid verklaart de grote
aantrekkingskracht die de bijbel heeft en men zou zich terecht kunnen afvragen
of de God van Eenheid en Liefde mogelijk betrokken kan zijn bij een dergelijke
waanzin.
(4) Vandaag zullen we opnieuw proberen de wereld te bereiken die in
overeenstemming is met jouw wil. Het licht bevindt zich erin, omdat ze de Wil
van God niet weerstaat. Het is niet de Hemel, maar het licht van de Hemel
schijnt erop. De duisternis is verdwenen. De ijdele wensen van het ego zijn
ingetrokken. Maar het licht dat op deze wereld schijnt, weerspiegelt jouw wil
en dus zullen we er in jou naar moeten zoeken.
Dit is de werkelijke wereld. En
alhoewel nog steeds een illusie, weerspiegelt ze toch de werkelijkheid van de
Hemel omdat ze nergens tegen de Wil van God ingaat. In deze vredige staat staan
we buiten de droom en zien de fysieke wereld voor wat ze is. We hebben de
Verzoening voor onszelf aanvaard door, voor
eens en altijd, te kiezen tegen de afscheidingswensen van het ego. Wat
overblijft is de waarheid van de Verzoening in onze denkgeest.
(5:1-4) Jouw beeld van de wereld kan alleen maar een weerspiegeling
zijn van wat er binnen jou is. Noch de bron van het licht, noch van de
duisternis kan buiten jou worden gevonden. Grieven verduisteren je denkgeest en
je kijkt uit over een verduisterde wereld. Vergeving heft die duisternis op,
doet jouw wil opnieuw gelden en laat jou kijken naar een wereld van licht.
Waarheid zowel als illusies zijn
beide in onze denkgeest en niet daar buiten, zoals het ego wil dat we geloven. We
zijn steeds meer vertrouwd met dit idee: wat we buiten ons zien is een
projectie van dat wat we eerst binnen in ons denken voor waar hebben aangenomen:
projectie maakt waarneming. Wanneer
we het licht buiten ons willen zien zullen we het eerst binnen in ons moeten
zien en dat kunnen we niet bereiken zonder door de duisternis heen te gaan.
Vergeving – het ongedaan maken van de schuld in de denkgeest – is daarom het
middel om deze gelukkige en met licht gevulde uitkomst te verwezenlijken.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten