zaterdag 22 december 2018

Les 76 – Ik sta onder geen andere wetten dan die van God – deel 1


Wanneer mijn geheugen mij niet in de steek laat dan is het bijna twintig jaar geleden dat vragen die gesteld werden in verband met deze les mij ertoe geleid hebben te spreken over de twee niveaus waarop een Cursus in Wonderen geschreven is. Zoals ik in de inleiding besproken heb is Niveau één is de metafysische basis van de Cursus waarbij de werkelijkheid van God en de Hemel staat tegenover de illusie van het denksysteem van het ego en de wereld die daaruit voortkomt. Op dit niveau is er geen compromis tussen waarheid en illusie. 
Niveau twee behandelt enkel het gebied van de illusie dat het onjuist-gericht denksysteem van afscheiding van het ego stelt tegenover het juist-gericht denken van de Verzoening van de Heilige Geest.

De reden waarom studenten deze les zo moeilijk vinden, om maar niet van hun boosheid te spreken, is hun verwarring over deze twee niveaus waarbij niet begrepen wordt dat het doel van de beredenering van niveau twee is om ons te ontmoeten in deze illusionaire staat waarin we ons bevinden en niet om uitspraken te maken over een volmaakte waarheid. Dus, ook al is het lichaam onafscheidelijk verbonden met de illusie, worden we niet gevraagd om het af te wijzen. Wel integendeel. Er wordt ons gevraagd om er aandacht aan te besteden en te letten op de plaats die het in onze speciale relaties inneemt want dit worden de leerscholen waarin we de vergevingslessen van de Heilige Geest kunnen leren.

Vanuit dit standpunt bekeken kunnen we zien hoe Jezus de draak steekt met het lichaam en - wat nog belangrijker - is met ons gebruik ervan. Je kan je misschien Jezus’ uitspraak herinneren waarbij hij zegt dat het praktisch onmogelijk is om onze fysieke ervaring in deze wereld te negeren. (T. 2. IV. 3:10). Hij vraagt daarom door deze lessen niet dat wij ons lichaam zouden negeren door geen medicatie te nemen, laat staan niet te eten, te ademen, geld te spenderen enz., maar stelt eerder een visie voor van wat het lijkt te zijn om hier in deze wereld te zijn zonder te geloven in lichamen. Een passage in ‘het bereiken van de werkelijke wereld’ wijst op de volledige afwezigheid van afscheiding die de gevorderde staat van de denkgeest, kenmerkt:
De werkelijke wereld … heeft geen gebouwen en er zijn geen straten waarin mensen alleen en afgezonderd wandelen. Er zijn geen winkels waar mensen een eindeloze lijst dingen kopen die ze niet nodig hebben. Ze wordt niet door kunstlicht verlicht en de nacht valt niet over haar. Er is geen dag die daagt en verschemert. Er is geen verlies. Niets is daar of het straalt en straalt voor eeuwig. (T. 13. VII. 1)

Dit beschrijft niet een fysieke plaats maar een genezen denkgeest waarin de gedachte van afscheiding ongedaan is gemaakt. In die staat, het heilig ogenblik waarin we de Verzoening voor onszelf hebben aanvaard, is er niet langer een lichaam. (Op geen enkel ogenblik bestaat het lichaam überhaupt – T. 18. VII. 3:1). Daarom wanneer er geen lichaam is kunnen er ook geen wetten zijn die erover regeren. Dat is hier het punt. Jezus lacht ons hier niet uit noch daagt hij ons uit om ons geloof in de noodzaak aan medicatie, eten of relaties op te geven. Hij herinnert er ons gewoon aan dat waar wij in geloven er niet werkelijk is. Dit nieuwe begrip staat ons niet langer toe om onze fysieke en psychische ervaringen in deze wereld serieus te nemen zoals we altijd gedaan hebben en voortvloeiend uit wat we geleerd hebben het nietig, dwaas idee van afscheiding ook niet serieus te nemen. (T. 27. VIII. 6:2-5)
Nogmaals, dit is niet bedoeld om een uitspraak te zijn waarin Jezus ons onder druk zet om ons geloof in het lichaam op te geven. In feite zegt hij in de tekst:
Je vraag moet niet zijn: ‘Hoe kan ik mijn broeder zonder het lichaam zien?’ Vraag slechts: ‘Wens ik hem werkelijk zonder zonde te zien?’ (T. 20. VII. 9:1-2)

In plaats van onze ervaring dat lichamen buiten ons bestaan te ontkennen, beklemtoont Jezus dat zijn doel voor ons is ons denken over het lichaam te veranderen, d.w.z. het doel ervan. Hij dringt erop aan de zonde die we waarnemen in onszelf niet langer te projecteren op anderen waarbij wij hen aanvallen en het geloof in afgescheiden belangen versterken.  Vergeving, de boodschap van Een Cursus in Wonderen, berust op de eenvoudige aanname dat onze belangen één zijn.
We zullen dit alles gedetailleerder bespreken naarmate we verder door de les gaan.

(1:1) We hebben eerder opgemerkt hoeveel zinloze zaken jou verlossing toeschenen.
De verwijzing is hier natuurlijk naar onze speciale geliefde voorwerpen, de idolen waarmee we God wilden tonen dat we Zijn Liefde niet nodig hadden. Speciale haatvoorwerpen werken op dezelfde manier in die zin dat we voelen dat er verlossing komt wanneer we iemand echt haten of pijn lijden. Door iemand (of iets) anders dan onszelf te verwijten voor onze ellende staven we onze onschuld. Verlossing neemt dan gelijk welke vorm aan en het maakt voor het ego niet uit of dit nu speciale liefde of haat is, zo lang de verlossing maar buiten onze denkgeest wordt gezien.
(1:2-4) Elk heeft jou gekluisterd met wetten die even zinloos zijn als die zaak zelf. Je bent niet aan die wetten gebonden. Maar om te begrijpen dat dit zo is, moet je eerst beseffen dat daarin geen verlossing ligt.
Dit is een verwijzing naar de wetten van speciaalheid die de kern vormt waarop verlossing volgens het ego rust: de een of de ander, iemand moet verliezen wil een ander kunnen winnen. Elke wet van het ego zowel in de denkgeest als in de wereld weerspiegelt dit basisprincipe. Je vindt dit ook terug in de 5 wetten van de chaos van het ego (T. 23. II), de feitelijke voorouder van alle wetten. Belangrijk is dat deze wetten niet alleen uitgaan van de denkgeest, maar dat ze er evengoed blijven als gevolg van het principe ideeën verlaten hun bron niet. Toch lijkt het erop dat zij van buitenaf komen en onze levens regeren. De waarheid echter is dat wij enkel gebonden zijn aan de beslissing van ons denken en dit is echt het goede nieuws. We hebben maar weinig – of geen, controle over de wetten van het lichaam wat erop doet lijken dat wij gedoemd zijn een leven te lijden van hopeloos slachtofferschap, een hulpeloosheid die bijna iedereen voelt.  Maar het zijn wij, het keuzemakende deel van onze denkgeest, die controle hebben over onze keuze ons te identificeren met deze wetten. Hierin ligt dan ook onze echte hulp.
Dit is een heel belangrijk concept om aan te boren, het houd je eerlijk terwijl je met deze les aan de slag gaat. Om te kunnen begrijpen waarom je onder geen andere wetten dan die van God staat en waarom je niet gebonden bent aan gelijk welke lichamelijke wet, moet je je eerst bewust worden dat je een denkgeest hebt, want het is daar dat de verlossing aanwezig is. Het probleem is dat we niet geloven dat we een denkgeest hebben. Het maakt niet uit hoeveel keren Jezus ons dit verteld in Een Cursus in Wonderen, het maakt niet uit hoeveel keren we dezelfde regels lezen, er blijft toch een deel van ons die het niet kan geloven omdat we nog steeds geloven dat hij ons, als een lichaam, onderwijst. Hij leert ons herhaaldelijk dat we niet werkelijk hier zijn en dat het lichaam daarom ook niets doet: het is niet geboren, leeft niet of gaat niet dood, het lijdt geen pijn of voelt geen plezier. Met andere woorden alles vindt plaats in de denkgeest. Dit betekent echter niets voor ons omdat, nogmaals, wij denken dat Jezus tegen ons praat als zijn we een lichaam. We weigeren om naar de bron hiervan te gaan – de denkgeest – en dat het werkelijke probleem helemaal niet in het lichaam te vinden is. Als we zouden herkennen dat dit in onze denkgeest te vinden is zouden we ook het antwoord van de Verzoening vinden.
Deze les is dus een pleidooi voor ons allemaal om alert te zijn en na te denken over wat Jezus ons in Een Cursus in Wonderen leert. Wanneer hij ons keer op keer, wat hij later in de 6e herhaling doet, laat zeggen ‘Ik ben niet een lichaam, ik ben vrij. Want zo schiep God mij.’ dan bedoelt hij dat letterlijk. Wanneer hij ons laat zeggen: ‘Ik ben geest.’ dan bedoelt hij dat ook heel letterlijk. Het is echter wel duidelijk dat wij dit niet geloven omdat we nog steeds denken dat Jezus, een afgescheiden persoon, tot ons, als afgescheiden personen, praat en ons hele mooie dingen leert en realiseren wij ons niet dat hij ons niet onderwijst als zijn we een lichaam. Wat wij denken dat ons fysieke zelf is, is niets anders dan een weerkaatsing van een gedachte in onze denkgeest.
Dit is zo’n belangrijke les omdat ze zo duidelijk wijst op de illusionaire aard van het lichaam. En wanneer we deze les heel oplettend bestuderen wordt de reden duidelijk waarom we er zoveel moeite mee hebben: we willen het niet geloven! De basis hiervoor is onze weigering te aanvaarden dat verlossing niet buiten ons ligt maar binnen in onze denkgeest, de plaats van beide het probleem en het antwoord.
(1:5-6) Zolang je die zoekt in dingen die geen betekenis hebben, bind jij jezelf aan wetten die onzinnig zijn. Zo probeer je te bewijzen dat verlossing is waar ze niet is.
Dat is het probleem: we willen niet weten dat we een denkgeest hebben want doen we dit wel dan kiezen we op een of ander punt tegen het ego en verdwijnt onze individualiteit. Het ego vertelt ons dat het probleem zonde en schuld is dat zowel in ons lichaam als in iemand anders kan gevonden worden. Gezien het probleem zich daar bevindt moet de verlossing daar ook te vinden zijn. Wanneer ik geloof dat zonde in mijn lichaam is geloof ik in lijden en opoffering, wanneer het in jouw lichaam is dan geloof ik in oordeel en aanval. Het verlossingsplan van het ego bestaat daarom uit het straffen van het lichaam – dat van mij of dat van jou.
De waarheid ontwijken dat we een denkgeest hebben kan ook een andere vorm aannemen. Bijvoorbeeld, Een Cursus in Wonderen zegt dat ik onder geen andere wetten sta dan die van God en dat ik geen lichaam ben. Daarom, gezien mijn lichaam een illusie is hoef ik niet naar de dokter of moet ik mijn auto niet op slot doen of mijn huis, hoef ik geen zorg te dragen voor mijn lichaam en dus doet het er niet toe wat ik eet of wat ik doe.
Dit zijn maar een paar voorbeelden voor wat ik noem ‘de onrealistische optimist’: het simplistisch en naïef ontkennen van het lichaam en de problemen ervan. In plaats van de fundamentele realiteit van het lichaam als de afspiegeling van schuld te zien negeren onrealistische optimisten dat zij een lichaam hebben en versperren hiermee nog meer de bron, de schuld in onze geest. Op die manier blijft het antwoord van de Verzoening verder verborgen onder het arsenaal van de verdedigingen van het ego.
Het is zeker niet de bedoeling van deze les om studenten van Een Cursus in Wonderen te ontmoedigen wanneer zij bijvoorbeeld om medische aandacht vragen of om ingeënt te worden wanneer ze van plan zijn naar het buitenland te reizen. Het is niet de bedoeling ervan om studenten te ontmoedigen voedsel tot zich te nemen dat goed voor hen is of wat dan ook doen waarvan ze denken dat voor hen gezond is. We hebben allemaal wel een idee wat goed of wat slecht is voor ons , in dit opzicht is er geen goed en geen slecht en je moet dan ook doen in wat je gelooft. Bovendien zegt Jezus niet dat je vriendschap of gelijk wat zou moeten opgeven. Hij zegt wel dat het waardevol is je de bron van deze wetten te realiseren en hun plaats in het ego denksysteem te begrijpen. Slechts dan kan je ervoor kiezen het doel ervan te veranderen zodat zij hun meer geschikte plaats kunnen innemen in het denksysteem van correctie van de Heilige Geest.
In dit alles, om dit belangrijk punt opnieuw te maken, is het noodzakelijk ons de enorme weerstand te realiseren die we hebben tegen het accepteren van het feit dat we geen lichamen zijn. Het vormt een heel belangrijk thema in de tekst en is de kern van het werkboek. Nogmaals, Jezus gebruikt deze uitspraken om op een zachtaardige manier de draak te steken met ons, zoals hij ook in deze passage van de tekst doet die de futiliteit in het licht zet van onze poging om het lichaam te beschermen en het werkelijk een aantrekkelijker te maken:
Kun je op een skelet roze lippen verven, het mooi aankleden, vertroetelen en verwennen en het zo tot leven wekken? (T. 23. II. 18:8)
Waarvoor zou je het willen behouden? Want in die keuze ligt zowel zijn wel als zijn wee. Behoud het voor de sier, als lokaas om een andere vis te vangen, om je speciaalheid stijlvoller te huisvesten of om een omlijsting van lieflijkheid te weven rond je haat en je veroordeelt het tot verval en dood. (T. 24. VII. 4:4-6)
Het tooit zichzelf met dingen die het gekocht heeft met metalen schijfjes of met strookjes papier waarvan de wereld proclameert dat ze waardevol en werkelijk zijn. Het werkt om die te verkrijgen door zinloze dingen te doen en smijt ermee in ruil voor zinloze dingen die het niet nodig heeft en zelfs niet wil. (T. 27. VIII. 2:2-3)
We worden dus aangemoedigd om Jezus te vragen ons te leren om onze identificatie met het lichaam niet te serieus te nemen. Maar, nog eens, hij vraagt ons niet om in dit proces ons lichaam te negeren.
We kunnen weten dat we in de val getrapt zijn wanneer we ongeduldig worden bij hen die hun lichaam niet negeren of wanneer we anderen beschuldigen dat zij Een Cursus in Wonderen niet goed doen wanneer zij fysieke of psychische zorgen hebben. Deze oordelen zouden een rode vlag moeten zijn voor het feit dat we anderen beschuldigen voor iets waarvoor we onbewust onszelf beschuldigen. Herinner je dat we het geduld wensen waar in de vorige les over gesproken werd en dat we dit niet kunnen hebben als we niet vriendelijk te zijn. Geduld en vriendelijkheid gaan hand in hand en staan daarom ook in de top tien van de kenmerken van de leraren van God (HvL. 4. IV, VIII).
(wordt vervolgd)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten