Wanneer mijn
geheugen mij niet in de steek laat dan is het bijna twintig jaar geleden dat
vragen die gesteld werden in verband met deze les mij ertoe geleid hebben te
spreken over de twee niveaus waarop een Cursus in Wonderen geschreven is. Zoals
ik in de inleiding besproken heb is Niveau één is de metafysische basis van de
Cursus waarbij de werkelijkheid van God en de Hemel staat tegenover de illusie
van het denksysteem van het ego en de wereld die daaruit voortkomt. Op dit
niveau is er geen compromis tussen waarheid en illusie.
Niveau twee behandelt enkel het gebied van de illusie dat het onjuist-gericht
denksysteem van afscheiding van het ego stelt tegenover het juist-gericht
denken van de Verzoening van de Heilige Geest.
De reden waarom
studenten deze les zo moeilijk vinden, om maar niet van hun boosheid te
spreken, is hun verwarring over deze twee niveaus waarbij niet begrepen wordt
dat het doel van de beredenering van niveau twee is om ons te ontmoeten in deze
illusionaire staat waarin we ons bevinden en niet om uitspraken te maken over
een volmaakte waarheid. Dus, ook al is het lichaam onafscheidelijk verbonden
met de illusie, worden we niet gevraagd om het af te wijzen. Wel integendeel.
Er wordt ons gevraagd om er aandacht aan te besteden en te letten op de plaats
die het in onze speciale relaties inneemt want dit worden de leerscholen waarin
we de vergevingslessen van de Heilige Geest kunnen leren.
Vanuit dit
standpunt bekeken kunnen we zien hoe Jezus de draak steekt met het lichaam en -
wat nog belangrijker - is met ons gebruik ervan. Je kan je misschien Jezus’
uitspraak herinneren waarbij hij zegt dat het praktisch onmogelijk is om onze
fysieke ervaring in deze wereld te negeren. (T. 2. IV. 3:10). Hij vraagt daarom
door deze lessen niet dat wij ons lichaam zouden negeren door geen medicatie te
nemen, laat staan niet te eten, te ademen, geld te spenderen enz., maar stelt eerder
een visie voor van wat het lijkt te zijn om hier in deze wereld te zijn zonder
te geloven in lichamen. Een passage in ‘het bereiken van de werkelijke wereld’
wijst op de volledige afwezigheid van afscheiding die de gevorderde staat van
de denkgeest, kenmerkt:
De werkelijke wereld … heeft geen gebouwen
en er zijn geen straten waarin mensen alleen en afgezonderd wandelen. Er zijn
geen winkels waar mensen een eindeloze lijst dingen kopen die ze niet nodig
hebben. Ze wordt niet door kunstlicht verlicht en de nacht valt niet over haar.
Er is geen dag die daagt en verschemert. Er is geen verlies. Niets is daar of
het straalt en straalt voor eeuwig. (T. 13. VII. 1)
Dit beschrijft
niet een fysieke plaats maar een genezen denkgeest waarin de gedachte van
afscheiding ongedaan is gemaakt. In die staat, het heilig ogenblik waarin we de
Verzoening voor onszelf hebben aanvaard, is er niet langer een lichaam. (Op
geen enkel ogenblik bestaat het lichaam überhaupt – T. 18. VII. 3:1). Daarom
wanneer er geen lichaam is kunnen er ook geen wetten zijn die erover regeren.
Dat is hier het punt. Jezus lacht ons hier niet uit noch daagt hij ons uit om ons
geloof in de noodzaak aan medicatie, eten of relaties op te geven. Hij
herinnert er ons gewoon aan dat waar wij in geloven er niet werkelijk is. Dit
nieuwe begrip staat ons niet langer toe om onze fysieke en psychische
ervaringen in deze wereld serieus te nemen zoals we altijd gedaan hebben en
voortvloeiend uit wat we geleerd hebben het nietig, dwaas idee van afscheiding
ook niet serieus te nemen. (T. 27. VIII. 6:2-5)
Nogmaals, dit is
niet bedoeld om een uitspraak te zijn waarin Jezus ons onder druk zet om ons
geloof in het lichaam op te geven. In feite zegt hij in de tekst:
Je vraag moet niet zijn: ‘Hoe kan ik mijn
broeder zonder het lichaam zien?’ Vraag slechts: ‘Wens ik hem werkelijk zonder
zonde te zien?’ (T. 20. VII. 9:1-2)
In plaats van onze
ervaring dat lichamen buiten ons bestaan te ontkennen, beklemtoont Jezus dat
zijn doel voor ons is ons denken over het lichaam te veranderen, d.w.z. het
doel ervan. Hij dringt erop aan de zonde die we waarnemen in onszelf niet
langer te projecteren op anderen waarbij wij hen aanvallen en het geloof in
afgescheiden belangen versterken.
Vergeving, de boodschap van Een Cursus in Wonderen, berust op de
eenvoudige aanname dat onze belangen één zijn.
We zullen dit
alles gedetailleerder bespreken naarmate we verder door de les gaan.
(1:1) We hebben eerder opgemerkt hoeveel zinloze zaken
jou verlossing toeschenen.
De verwijzing is
hier natuurlijk naar onze speciale geliefde voorwerpen, de idolen waarmee we
God wilden tonen dat we Zijn Liefde niet nodig hadden. Speciale haatvoorwerpen
werken op dezelfde manier in die zin dat we voelen dat er verlossing komt wanneer
we iemand echt haten of pijn lijden. Door iemand (of iets) anders dan onszelf te
verwijten voor onze ellende staven we onze onschuld. Verlossing neemt dan
gelijk welke vorm aan en het maakt voor het ego niet uit of dit nu speciale
liefde of haat is, zo lang de verlossing maar buiten onze denkgeest wordt
gezien.
(1:2-4) Elk heeft jou gekluisterd met wetten die even
zinloos zijn als die zaak zelf. Je bent niet aan die wetten gebonden. Maar om
te begrijpen dat dit zo is, moet je eerst beseffen dat daarin geen verlossing
ligt.
Dit is een
verwijzing naar de wetten van speciaalheid die de kern vormt waarop verlossing
volgens het ego rust: de een of de ander,
iemand moet verliezen wil een ander kunnen winnen. Elke wet van het ego zowel in
de denkgeest als in de wereld weerspiegelt dit basisprincipe. Je vindt dit ook
terug in de 5 wetten van de chaos van het ego (T. 23. II), de feitelijke
voorouder van alle wetten. Belangrijk is dat deze wetten niet alleen uitgaan
van de denkgeest, maar dat ze er evengoed blijven als gevolg van het principe ideeën verlaten hun bron niet. Toch
lijkt het erop dat zij van buitenaf komen en onze levens regeren. De waarheid
echter is dat wij enkel gebonden zijn aan de beslissing van ons denken en dit
is echt het goede nieuws. We hebben maar weinig – of geen, controle over de
wetten van het lichaam wat erop doet lijken dat wij gedoemd zijn een leven te
lijden van hopeloos slachtofferschap, een hulpeloosheid die bijna iedereen
voelt. Maar het zijn wij, het
keuzemakende deel van onze denkgeest, die controle hebben over onze keuze ons
te identificeren met deze wetten. Hierin ligt dan ook onze echte hulp.
Dit is een heel
belangrijk concept om aan te boren, het houd je eerlijk terwijl je met deze les
aan de slag gaat. Om te kunnen begrijpen waarom je onder geen andere wetten dan
die van God staat en waarom je niet gebonden bent aan gelijk welke lichamelijke
wet, moet je je eerst bewust worden dat je een denkgeest hebt, want het is daar
dat de verlossing aanwezig is. Het probleem is dat we niet geloven dat we een
denkgeest hebben. Het maakt niet uit hoeveel keren Jezus ons dit verteld in Een
Cursus in Wonderen, het maakt niet uit hoeveel keren we dezelfde regels lezen,
er blijft toch een deel van ons die het niet kan geloven omdat we nog steeds
geloven dat hij ons, als een lichaam, onderwijst. Hij leert ons herhaaldelijk
dat we niet werkelijk hier zijn en dat het lichaam daarom ook niets doet: het
is niet geboren, leeft niet of gaat niet dood, het lijdt geen pijn of voelt
geen plezier. Met andere woorden alles vindt plaats in de denkgeest. Dit
betekent echter niets voor ons omdat, nogmaals, wij denken dat Jezus tegen ons
praat als zijn we een lichaam. We weigeren om naar de bron hiervan te gaan – de
denkgeest – en dat het werkelijke probleem helemaal niet in het lichaam te vinden
is. Als we zouden herkennen dat dit in onze denkgeest te vinden is zouden we
ook het antwoord van de Verzoening vinden.
Deze les is dus
een pleidooi voor ons allemaal om alert te zijn en na te denken over wat Jezus
ons in Een Cursus in Wonderen leert. Wanneer hij ons keer op keer, wat hij
later in de 6e herhaling doet, laat zeggen ‘Ik ben niet een lichaam,
ik ben vrij. Want zo schiep God mij.’ dan bedoelt hij dat letterlijk. Wanneer
hij ons laat zeggen: ‘Ik ben geest.’ dan bedoelt hij dat ook heel letterlijk. Het
is echter wel duidelijk dat wij dit niet
geloven omdat we nog steeds denken dat Jezus, een afgescheiden persoon, tot
ons, als afgescheiden personen, praat en ons
hele mooie dingen leert en realiseren wij ons niet dat hij ons niet onderwijst
als zijn we een lichaam. Wat wij denken dat ons fysieke zelf is, is niets
anders dan een weerkaatsing van een gedachte in onze denkgeest.
Dit is zo’n
belangrijke les omdat ze zo duidelijk wijst op de illusionaire aard van het
lichaam. En wanneer we deze les heel oplettend bestuderen wordt de reden duidelijk
waarom we er zoveel moeite mee hebben: we
willen het niet geloven! De basis hiervoor is onze weigering te aanvaarden
dat verlossing niet buiten ons ligt maar binnen in onze denkgeest, de plaats
van beide het probleem en het antwoord.
(1:5-6) Zolang je die zoekt in dingen die geen
betekenis hebben, bind jij jezelf aan wetten die onzinnig zijn. Zo probeer je
te bewijzen dat verlossing is waar ze niet is.
Dat is het
probleem: we willen niet weten dat we een denkgeest hebben want doen we dit wel
dan kiezen we op een of ander punt tegen het ego en verdwijnt onze
individualiteit. Het ego vertelt ons dat het probleem zonde en schuld is dat
zowel in ons lichaam als in iemand anders kan gevonden worden. Gezien het probleem
zich daar bevindt moet de verlossing daar ook te vinden zijn. Wanneer ik geloof
dat zonde in mijn lichaam is geloof ik in lijden en opoffering, wanneer het in
jouw lichaam is dan geloof ik in oordeel en aanval. Het verlossingsplan van het
ego bestaat daarom uit het straffen van het lichaam – dat van mij of dat van
jou.
De waarheid ontwijken
dat we een denkgeest hebben kan ook een andere vorm aannemen. Bijvoorbeeld, Een
Cursus in Wonderen zegt dat ik onder geen andere wetten sta dan die van God en
dat ik geen lichaam ben. Daarom, gezien mijn lichaam een illusie is hoef ik
niet naar de dokter of moet ik mijn auto niet op slot doen of mijn huis, hoef ik
geen zorg te dragen voor mijn lichaam en dus doet het er niet toe wat ik eet of
wat ik doe.
Dit zijn maar een
paar voorbeelden voor wat ik noem ‘de onrealistische optimist’: het simplistisch
en naïef ontkennen van het lichaam en de problemen ervan. In plaats van de
fundamentele realiteit van het lichaam als de afspiegeling van schuld te zien negeren
onrealistische optimisten dat zij een lichaam hebben en versperren hiermee nog
meer de bron, de schuld in onze geest. Op die manier blijft het antwoord van de
Verzoening verder verborgen onder het arsenaal van de verdedigingen van het
ego.
Het is zeker niet
de bedoeling van deze les om studenten van Een Cursus in Wonderen te
ontmoedigen wanneer zij bijvoorbeeld om medische aandacht vragen of om ingeënt
te worden wanneer ze van plan zijn naar het buitenland te reizen. Het is niet
de bedoeling ervan om studenten te ontmoedigen voedsel tot zich te nemen dat
goed voor hen is of wat dan ook doen waarvan ze denken dat voor hen gezond is.
We hebben allemaal wel een idee wat goed of wat slecht is voor ons , in dit
opzicht is er geen goed en geen slecht en je moet dan ook doen in wat je
gelooft. Bovendien zegt Jezus niet dat je vriendschap of gelijk wat zou moeten
opgeven. Hij zegt wel dat het waardevol is je de bron van deze wetten te
realiseren en hun plaats in het ego denksysteem te begrijpen. Slechts dan kan
je ervoor kiezen het doel ervan te veranderen zodat zij hun meer geschikte
plaats kunnen innemen in het denksysteem van correctie van de Heilige Geest.
In dit alles, om
dit belangrijk punt opnieuw te maken, is het noodzakelijk ons de enorme
weerstand te realiseren die we hebben tegen het accepteren van het feit dat we
geen lichamen zijn. Het vormt een heel belangrijk thema in de tekst en is de
kern van het werkboek. Nogmaals, Jezus gebruikt deze uitspraken om op een
zachtaardige manier de draak te steken met ons, zoals hij ook in deze passage
van de tekst doet die de futiliteit in het licht zet van onze poging om het
lichaam te beschermen en het werkelijk een aantrekkelijker te maken:
Kun je op een skelet roze lippen verven,
het mooi aankleden, vertroetelen en verwennen en het zo tot leven wekken? (T.
23. II. 18:8)
Waarvoor zou je het willen behouden? Want
in die keuze ligt zowel zijn wel als zijn wee. Behoud het voor de sier, als
lokaas om een andere vis te vangen, om je speciaalheid stijlvoller te
huisvesten of om een omlijsting van lieflijkheid te weven rond je haat en je
veroordeelt het tot verval en dood. (T. 24. VII. 4:4-6)
Het tooit zichzelf met dingen die het
gekocht heeft met metalen schijfjes of met strookjes papier waarvan de wereld proclameert
dat ze waardevol en werkelijk zijn. Het werkt om die te verkrijgen door zinloze
dingen te doen en smijt ermee in ruil voor zinloze dingen die het niet nodig
heeft en zelfs niet wil. (T. 27. VIII. 2:2-3)
We worden dus
aangemoedigd om Jezus te vragen ons te leren om onze identificatie met het
lichaam niet te serieus te nemen. Maar, nog eens, hij vraagt ons niet om in dit
proces ons lichaam te negeren.
We kunnen weten
dat we in de val getrapt zijn wanneer we ongeduldig worden bij hen die hun
lichaam niet negeren of wanneer we anderen beschuldigen dat zij Een Cursus in
Wonderen niet goed doen wanneer zij fysieke of psychische zorgen hebben. Deze
oordelen zouden een rode vlag moeten zijn voor het feit dat we anderen
beschuldigen voor iets waarvoor we onbewust onszelf beschuldigen. Herinner je
dat we het geduld wensen waar in de vorige les over gesproken werd en dat we
dit niet kunnen hebben als we niet vriendelijk te zijn. Geduld en
vriendelijkheid gaan hand in hand en staan daarom ook in de top tien van de
kenmerken van de leraren van God (HvL. 4. IV, VIII).
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten