(1. We hebben
eerder opgemerkt hoeveel zinloze zaken jou verlossing toeschenen. Elk heeft jou
gekluisterd met wetten die even zinloos zijn als die zaak zelf. Jij bent niet
aan die wetten gebonden. Maar om te begrijpen dat dit zo is, moet je eerst
beseffen dat daarin geen verlossing ligt. Zolang je die zoekt in dingen die
geen betekenis hebben, bind jij jezelf aan wetten die onzinnig zijn. Zo probeer
je te bewijzen dat verlossing is waar ze niet is.)
(2:1) Vandaag zijn we blij dat je dit niet bewijzen
kunt.
Dat deel van ons
dat zich vastklampt aan ons individueel en speciaal zelf is niet blij! We moeten ons bewust worden van
onze weerstand tegen dit vreugdevolle feit dat verlossing niet iets is wat
buiten ons te vinden is maar binnen in ons. Deze bewustwording maakt het uiteindelijk
mogelijk hier werkelijk blij om te zijn.
(2:2-4) Want kon je dat wel (het bewijzen), dan zou je in alle eeuwigheid naar
verlossing zoeken waar ze niet is en haar nooit vinden. Het idee voor vandaag
vertelt je nogmaals hoe eenvoudig verlossing is. Zoek ernaar waar ze op jou
wacht en daar zal ze worden gevonden.
Verlossing wacht
op ons. We moeten dus geduld hebben met onszelf: de keuze voor verlossing die
in onze denkgeest op ons wacht. We moeten bereid zijn om verlossing te zoeken
daar waar we die kunnen vinden. Om dat doel te bereiken beveelt Jezus ons aan
om het lichaam te zien als een gevolg van het denken, de oorzaak: de oorzaak die het probleem is; de oorzaak die de oplossing is. Hoe
eenvoudig kan het zijn?
(2:5) Zoek nergens anders, want ze is nergens anders.
Nogmaals, Jezus
staat er niet op dat wij onze lichamelijke dingen zouden opgeven maar hij
vraagt ons te begrijpen waarom wij deze dingen doen. Het gaat hier niet om het
gevolg te veranderen, maar in het veranderen van de oorzaak wat verwezenlijkt
wordt door het vergeven van onszelf. Anders gezegd, we veranderen de oorzaak
door ernaar te kijken met Jezus’ liefde en zachtaardigheid naast ons. Ons doel
is niet om het lichaam te veranderen, noch te negeren wat we doen. Alleen maar
te kijken.
Nu komt de regel
waar elke student van houdt!
(3) Denk aan de vrijheid die jou gegeven wordt door
het inzicht dat je niet gebonden bent aan alle vreemde en verwrongen wetten die
jij hebt opgesteld om jezelf te redden. Jij meent werkelijk dat je verhongert
als je geen pakken gekleurde papierstroken en stapels metalen schijfjes bezit.
Jij meent werkelijk dat een klein rond bolletje of wat vloeistof die met een
scherpe naald in je aderen wordt gedrukt, ziekte en dood afwendt. Jij meent
werkelijk dat je alleen bent als er geen ander lichaam bij jou is.
Jezus heeft het
hier over de drie meest belangrijke aspecten van ons bestaan: de
afhankelijkheid van geld, angst en ziekte, de behoefte om naar de dokter te gaan voor hulp, de speciale relatie die zegt dat wanneer
ik geen ander persoon naast heb ik alleen ben met al mijn ellende. Jezus zegt
ons hier niet om deze dingen op te geven maar, alleen te kijken naar onze
investeringen erin.
Bijna op het einde
van de verhandeling ‘Psychotherapie’ in een hoofdstuk genaamd ‘de vraag tot
betaling’ (L. 3. III) bespreekt Jezus het thema geld waar hij zegt dat
therapeuten hun patiënten een rekening mogen geven. Hij zegt dat ‘zelfs een
gevorderde therapeut enige aardse behoeften heeft terwijl hij hier rondloopt’
(L. 3. III. 1:3) en dus een vergoeding zal vragen. Het moet duidelijk zijn dat
Jezus het hier niet echt over geld heeft maar eerder over de houding van de
therapeut, een houding die zou kunnen leiden tot het uitbuiten van patiënten of
dat zij er zouden op staan dat hun patiënten zouden betalen ook al ontbreekt
het de patiënt aan fondsen. Want nogmaals, zolang als we hier zijn hebben we
behoefte aan dingen, wat betekent dat geld noodzakelijk is. Daarom is Jezus er
niet tegen dat we geld verdienen, net zoals hij er niet tegen is dat we zorg dragen
voor ons lichaam. Hij helpt ons wel om de nadruk te veranderen van ons lichaam
naar onze denkgeest.
Op het einde van
de reis, in de werkelijke wereld, wordt niet langer de nadruk gelegd op het
lichaam omdat we ons zullen gerealiseerd hebben dat er geen lichaam is. Gezien
van dit standpunt is het herkennen van de illusionaire aard van het lichaam
niet het negeren ervan noch vormt het de basis voor affirmaties om ervaringen waar
we niets mee te maken willen hebben, te onderdrukken. We zijn ons bewust
geworden van ‘een eenvoudige uitspraak van een eenvoudig feit’ een verwijzing
uit de tekst (T. 26. III. 4:5). Wat ons mogelijk maakt om dit eenvoudige feit
van de werkelijke wereld te bereiken waarin geen afscheiding en geen lichaam
is, is op een liefdevolle manier kijken naar onze investering in het negeren
van zowel het lichaam als van de Verzoening die in onze denkgeest zijn. Door de
mate waarmee we vriendelijk zijn tegenover iemand anders kunnen we leren hoe
vriendelijk we zijn tegenover onszelf. Wanneer we de ander onvriendelijk beoordelen
dan is dat alleen omdat we onszelf aanvallen door Jezus opnieuw van ons weg te
duwen. En gezien hij in de denkgeest is hebben wij ook ons denken, die de basis
is voor onze aandacht voor het lichaam, verder afgeduwd, de manier van het ego
voor de bescherming en de voltrekking van zijn verlossingsplan.
(4) Het is waanzin die deze dingen denkt. Jij noemt ze
wetten en plaatst ze onder verschillende namen in een lange lijst van rituelen
die geen nut hebben en geen doel dienen. Je denkt dat je de ‘wetten’ van de
geneeskunde, de economie en de gezondheid moet gehoorzamen. Bescherm het
lichaam en je zult worden verlost.
Het is belangrijk
dat je zorg draagt voor je lichaam zolang
je denkt dat je een lichaam bent. Dit niet doen zolang je jezelf ermee
identificeert is een uitdrukking van zelfhaat en zelfpijniging, om maar niet te
spreken van de dwaasheid ervan. Zorg
dragen voor je lichaam kan daarom een zachte en liefdevolle manier zijn om
jezelf te vergeven. Herinner je dat niemand die Een Cursus in Wonderen
leest ten volle gelooft wat Jezus zegt, omdat wanneer hij of zij dit zou doen de
cursus niet nodig zou hebben. We geloven maar al te goed dat we lichamen zijn. Deze
lessen zijn daarom speciaal gericht tot hen die erin geloven. Als lichamen
leven we binnen de tijd en het is duidelijk dat deze lessen gericht zijn tot
tijdsgebonden mensen. Bijna elke les vermeld wel een of ander aspect van ons
tijdelijk bestaan – minuten, uren, dagen, weken, jaren – omdat de studenten van
Jezus geloven dat ze lichamen zijn die bestaan in tijd en ruimte. Hij vraagt
niet om dit te negeren, hij vraagt slechts dat we zacht en liefdevol zouden
zijn richting ons lichaam en het lichaam van andere mensen door het verlangen
te weerspiegelen om onszelf te vergeven voor ons verkeerd gebruik ervan, de weerkaatsing
van het onjuiste gebruik van onze denkgeest. Niettemin is het ook belangrijk
voor ons te herkennen dat deze ‘wetten’ enkel
standhouden omdat wij ze hiertoe de macht geven. Wij zijn niet gebonden aan de
wetten van het lichaam maar eerder aan de beslissing van de denkgeest om een
lichaam te zijn dat speciaal ontworpen werd om onder wetten te vallen die ons
lijken te binden. Dus het is zo dat we proberen het ‘lichaam te beschermen … om
verlost te worden’ terwijl onze werkelijke bescherming – de Verzoening –
begraven blijft onder de wetten van schuld en speciaalheid van het ego.
(5:1) Dit zijn geen wetten, dit is dwaasheid.
Dit is dwaasheid
omdat er in werkelijkheid enkel de wetten van God zijn: de wetten van liefde,
eenheid en eeuwig leven. Alle andere ‘wetten’ zijn buiten de Geest van God en
verblijven daarom in de dwaze denkgeest van het ego.
De volgende alinea
drukt de oorzakelijke relatie uit tussen de denkgeest en het lichaam, een relatie
die in zekere zin de kern van de les vormt:
(5:2-3) Het lichaam wordt in gevaar gebracht door de
denkgeest die zichzelf kwetst. Het lichaam lijdt alleen opdat de denkgeest niet
zal zien dat hij slachtoffer is van zichzelf.
Hoe pijnigt de
denkgeest zichzelf? Door schuld. Het oorspronkelijke ‘letsel’ in mijn denkgeest
is het geloof dat ik afgescheiden ben van God want door die beslissing ontken ik
mijn ware werkelijkheid. Vanaf dat ogenblik heb ik mezelf voortdurend gestraft
door schuld. Mijn ego wil niet dat ik mij realiseer dat mijn denkgeest de
oorzaak is en dat ik, de keuzemaker, verhult door het denksysteem van het ego,
degene ben die lijd. Daarom projecteer ik, de keuzemaker, die zich nu
geïdentificeerd heeft met het ego, de schuld op het lichaam die de weerkaatsing
wordt van de schuld. Zo lijkt het er nu op dat het lichaam lijdt – een rookgordijn
dat mijn denkgeest belet bewust te worden. In de volgende passage legt Jezus de
waanzin uit om het lichaam als het probleem te zien terwijl het wel de snuggere
kreet van het ego is die voorbij de sluier touwtjes van geheimhouding in handen
heeft:
Wie het lichaam straft is krankzinnig. …
Het is werkelijk een onzinnig standpunt iets wat niet kan zien verantwoordelijk
te stellen voor wat jij ziet en het, hoewel het niet kan horen, de schuld te
geven voor de geluiden die jij niet prettig vindt. Het lijdt niet onder de
straf die jij geeft, omdat het geen gevoel heeft. Het gedraagt zich op de
manier die jij wilt, maar maakt nooit de keuze. (T. 28. VI. 1:1; 2:1-3)
Het is inderdaad
onze denkgeest die de bron is van het probleem, maar zelfs in de denkgeest is
straf voor de schuld niet terecht, zoals het ego graag wil dat we denken, maar wel
een correctie.
(5:4) Het lijden van het lichaam is een masker dat de
denkgeest ophoudt om te verbergen wat werkelijk lijdt.
Wat Jezus bedoelt
met ‘denkgeest’ is natuurlijk de keuzemaker, de keuzemaker die voor het ego
kiest, die ervoor kiest schuld werkelijk te maken en dan kiest om deze schuld
op het lichaam te projecteren. Het is dus de keuzemaker die het lichaam
gebruikt om de werkelijke oorzaak van het lijden te verbergen: zijn beslissing
voor de afscheiding en schuld. De sluwheid van het ego wordt hieronder meer in
detail weergegeven, een deel van de alinea die we zopas aangehaald hebben. We
zien hier hoe de jij – onze
keuzemaker – zich achter het lichaam verbergt zodat niemand ooit wijzer wordt
van wat er werkelijk gaande is: de keuze van de denkgeest voor afscheiding en
schuld.
Van wat jij haat en vreest, verfoeit en
verlangt, heeft het lichaam geen weet. Jij stuurt het eropuit om afscheiding te
zoeken en afgescheiden te zijn. En vervolgens haat je het, niet om wat het is,
maar om het gebruik dat jij ervan hebt gemaakt. Jij deinst terug voor wat het
ziet en hoort en je haat zijn broosheid en kleinheid. En je veracht zijn daden,
maar niet die van jou. Het ziet en handelt namens jou. Het hoort jouw stem. En
naar jouw wens is het broos en klein. Het lijkt jou te straffen en verdient
zodoende jouw haat vanwege de beperkingen die het jou bezorgt. Toch heb jij het
tot symbool gemaakt van de beperkingen die jij wilt dat jouw denkgeest bezit en
ziet en behoudt. (T. 28. VI. 3)
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten