maandag 24 december 2018

Les 76 – Ik sta onder geen andere wetten dan die van God – deel 2


(1. We hebben eerder opgemerkt hoeveel zinloze zaken jou verlossing toeschenen. Elk heeft jou gekluisterd met wetten die even zinloos zijn als die zaak zelf. Jij bent niet aan die wetten gebonden. Maar om te begrijpen dat dit zo is, moet je eerst beseffen dat daarin geen verlossing ligt. Zolang je die zoekt in dingen die geen betekenis hebben, bind jij jezelf aan wetten die onzinnig zijn. Zo probeer je te bewijzen dat verlossing is waar ze niet is.)

(2:1) Vandaag zijn we blij dat je dit niet bewijzen kunt.
Dat deel van ons dat zich vastklampt aan ons individueel en speciaal zelf is niet blij! We moeten ons bewust worden van onze weerstand tegen dit vreugdevolle feit dat verlossing niet iets is wat buiten ons te vinden is maar binnen in ons. Deze bewustwording maakt het uiteindelijk mogelijk hier werkelijk blij om te zijn.
(2:2-4) Want kon je dat wel (het bewijzen), dan zou je in alle eeuwigheid naar verlossing zoeken waar ze niet is en haar nooit vinden. Het idee voor vandaag vertelt je nogmaals hoe eenvoudig verlossing is. Zoek ernaar waar ze op jou wacht en daar zal ze worden gevonden.
Verlossing wacht op ons. We moeten dus geduld hebben met onszelf: de keuze voor verlossing die in onze denkgeest op ons wacht. We moeten bereid zijn om verlossing te zoeken daar waar we die kunnen vinden. Om dat doel te bereiken beveelt Jezus ons aan om het lichaam te zien als een gevolg van het denken, de oorzaak: de oorzaak die het probleem is; de oorzaak die de oplossing is. Hoe eenvoudig kan het zijn?
(2:5) Zoek nergens anders, want ze is nergens anders.
Nogmaals, Jezus staat er niet op dat wij onze lichamelijke dingen zouden opgeven maar hij vraagt ons te begrijpen waarom wij deze dingen doen. Het gaat hier niet om het gevolg te veranderen, maar in het veranderen van de oorzaak wat verwezenlijkt wordt door het vergeven van onszelf. Anders gezegd, we veranderen de oorzaak door ernaar te kijken met Jezus’ liefde en zachtaardigheid naast ons. Ons doel is niet om het lichaam te veranderen, noch te negeren wat we doen. Alleen maar te kijken.
Nu komt de regel waar elke student van houdt!
(3) Denk aan de vrijheid die jou gegeven wordt door het inzicht dat je niet gebonden bent aan alle vreemde en verwrongen wetten die jij hebt opgesteld om jezelf te redden. Jij meent werkelijk dat je verhongert als je geen pakken gekleurde papierstroken en stapels metalen schijfjes bezit. Jij meent werkelijk dat een klein rond bolletje of wat vloeistof die met een scherpe naald in je aderen wordt gedrukt, ziekte en dood afwendt. Jij meent werkelijk dat je alleen bent als er geen ander lichaam bij jou is.
Jezus heeft het hier over de drie meest belangrijke aspecten van ons bestaan: de afhankelijkheid van geld, angst en ziekte, de behoefte om naar de dokter te gaan voor hulp, de speciale relatie die zegt dat wanneer ik geen ander persoon naast heb ik alleen ben met al mijn ellende. Jezus zegt ons hier niet om deze dingen op te geven maar, alleen te kijken naar onze investeringen erin.
Bijna op het einde van de verhandeling ‘Psychotherapie’ in een hoofdstuk genaamd ‘de vraag tot betaling’ (L. 3. III) bespreekt Jezus het thema geld waar hij zegt dat therapeuten hun patiënten een rekening mogen geven. Hij zegt dat ‘zelfs een gevorderde therapeut enige aardse behoeften heeft terwijl hij hier rondloopt’ (L. 3. III. 1:3) en dus een vergoeding zal vragen. Het moet duidelijk zijn dat Jezus het hier niet echt over geld heeft maar eerder over de houding van de therapeut, een houding die zou kunnen leiden tot het uitbuiten van patiënten of dat zij er zouden op staan dat hun patiënten zouden betalen ook al ontbreekt het de patiënt aan fondsen. Want nogmaals, zolang als we hier zijn hebben we behoefte aan dingen, wat betekent dat geld noodzakelijk is. Daarom is Jezus er niet tegen dat we geld verdienen, net zoals hij er niet tegen is dat we zorg dragen voor ons lichaam. Hij helpt ons wel om de nadruk te veranderen van ons lichaam naar onze denkgeest.
Op het einde van de reis, in de werkelijke wereld, wordt niet langer de nadruk gelegd op het lichaam omdat we ons zullen gerealiseerd hebben dat er geen lichaam is. Gezien van dit standpunt is het herkennen van de illusionaire aard van het lichaam niet het negeren ervan noch vormt het de basis voor affirmaties om ervaringen waar we niets mee te maken willen hebben, te onderdrukken. We zijn ons bewust geworden van ‘een eenvoudige uitspraak van een eenvoudig feit’ een verwijzing uit de tekst (T. 26. III. 4:5). Wat ons mogelijk maakt om dit eenvoudige feit van de werkelijke wereld te bereiken waarin geen afscheiding en geen lichaam is, is op een liefdevolle manier kijken naar onze investering in het negeren van zowel het lichaam als van de Verzoening die in onze denkgeest zijn. Door de mate waarmee we vriendelijk zijn tegenover iemand anders kunnen we leren hoe vriendelijk we zijn tegenover onszelf. Wanneer we de ander onvriendelijk beoordelen dan is dat alleen omdat we onszelf aanvallen door Jezus opnieuw van ons weg te duwen. En gezien hij in de denkgeest is hebben wij ook ons denken, die de basis is voor onze aandacht voor het lichaam, verder afgeduwd, de manier van het ego voor de bescherming en de voltrekking van zijn verlossingsplan.
(4) Het is waanzin die deze dingen denkt. Jij noemt ze wetten en plaatst ze onder verschillende namen in een lange lijst van rituelen die geen nut hebben en geen doel dienen. Je denkt dat je de ‘wetten’ van de geneeskunde, de economie en de gezondheid moet gehoorzamen. Bescherm het lichaam en je zult worden verlost.
Het is belangrijk dat je zorg draagt voor je lichaam zolang je denkt dat je een lichaam bent. Dit niet doen zolang je jezelf ermee identificeert is een uitdrukking van zelfhaat en zelfpijniging, om maar niet te spreken van de dwaasheid ervan. Zorg dragen voor je lichaam kan daarom een zachte en liefdevolle manier zijn om jezelf te vergeven. Herinner je dat niemand die Een Cursus in Wonderen leest ten volle gelooft wat Jezus zegt, omdat wanneer hij of zij dit zou doen de cursus niet nodig zou hebben. We geloven maar al te goed dat we lichamen zijn. Deze lessen zijn daarom speciaal gericht tot hen die erin geloven. Als lichamen leven we binnen de tijd en het is duidelijk dat deze lessen gericht zijn tot tijdsgebonden mensen. Bijna elke les vermeld wel een of ander aspect van ons tijdelijk bestaan – minuten, uren, dagen, weken, jaren – omdat de studenten van Jezus geloven dat ze lichamen zijn die bestaan in tijd en ruimte. Hij vraagt niet om dit te negeren, hij vraagt slechts dat we zacht en liefdevol zouden zijn richting ons lichaam en het lichaam van andere mensen door het verlangen te weerspiegelen om onszelf te vergeven voor ons verkeerd gebruik ervan, de weerkaatsing van het onjuiste gebruik van onze denkgeest. Niettemin is het ook belangrijk voor ons te herkennen dat deze ‘wetten’ enkel standhouden omdat wij ze hiertoe de macht geven. Wij zijn niet gebonden aan de wetten van het lichaam maar eerder aan de beslissing van de denkgeest om een lichaam te zijn dat speciaal ontworpen werd om onder wetten te vallen die ons lijken te binden. Dus het is zo dat we proberen het ‘lichaam te beschermen … om verlost te worden’ terwijl onze werkelijke bescherming – de Verzoening – begraven blijft onder de wetten van schuld en speciaalheid van het ego.
(5:1) Dit zijn geen wetten, dit is dwaasheid.
Dit is dwaasheid omdat er in werkelijkheid enkel de wetten van God zijn: de wetten van liefde, eenheid en eeuwig leven. Alle andere ‘wetten’ zijn buiten de Geest van God en verblijven daarom in de dwaze denkgeest van het ego.
De volgende alinea drukt de oorzakelijke relatie uit tussen de denkgeest en het lichaam, een relatie die in zekere zin de kern van de les vormt:
(5:2-3) Het lichaam wordt in gevaar gebracht door de denkgeest die zichzelf kwetst. Het lichaam lijdt alleen opdat de denkgeest niet zal zien dat hij slachtoffer is van zichzelf.
Hoe pijnigt de denkgeest zichzelf? Door schuld. Het oorspronkelijke ‘letsel’ in mijn denkgeest is het geloof dat ik afgescheiden ben van God want door die beslissing ontken ik mijn ware werkelijkheid. Vanaf dat ogenblik heb ik mezelf voortdurend gestraft door schuld. Mijn ego wil niet dat ik mij realiseer dat mijn denkgeest de oorzaak is en dat ik, de keuzemaker, verhult door het denksysteem van het ego, degene ben die lijd. Daarom projecteer ik, de keuzemaker, die zich nu geïdentificeerd heeft met het ego, de schuld op het lichaam die de weerkaatsing wordt van de schuld. Zo lijkt het er nu op dat het lichaam lijdt – een rookgordijn dat mijn denkgeest belet bewust te worden. In de volgende passage legt Jezus de waanzin uit om het lichaam als het probleem te zien terwijl het wel de snuggere kreet van het ego is die voorbij de sluier touwtjes van geheimhouding in handen heeft:
Wie het lichaam straft is krankzinnig. … Het is werkelijk een onzinnig standpunt iets wat niet kan zien verantwoordelijk te stellen voor wat jij ziet en het, hoewel het niet kan horen, de schuld te geven voor de geluiden die jij niet prettig vindt. Het lijdt niet onder de straf die jij geeft, omdat het geen gevoel heeft. Het gedraagt zich op de manier die jij wilt, maar maakt nooit de keuze. (T. 28. VI. 1:1; 2:1-3)
Het is inderdaad onze denkgeest die de bron is van het probleem, maar zelfs in de denkgeest is straf voor de schuld niet terecht, zoals het ego graag wil dat we denken, maar wel een correctie.
(5:4) Het lijden van het lichaam is een masker dat de denkgeest ophoudt om te verbergen wat werkelijk lijdt.
Wat Jezus bedoelt met ‘denkgeest’ is natuurlijk de keuzemaker, de keuzemaker die voor het ego kiest, die ervoor kiest schuld werkelijk te maken en dan kiest om deze schuld op het lichaam te projecteren. Het is dus de keuzemaker die het lichaam gebruikt om de werkelijke oorzaak van het lijden te verbergen: zijn beslissing voor de afscheiding en schuld. De sluwheid van het ego wordt hieronder meer in detail weergegeven, een deel van de alinea die we zopas aangehaald hebben. We zien hier hoe de jij – onze keuzemaker – zich achter het lichaam verbergt zodat niemand ooit wijzer wordt van wat er werkelijk gaande is: de keuze van de denkgeest voor afscheiding en schuld.
Van wat jij haat en vreest, verfoeit en verlangt, heeft het lichaam geen weet. Jij stuurt het eropuit om afscheiding te zoeken en afgescheiden te zijn. En vervolgens haat je het, niet om wat het is, maar om het gebruik dat jij ervan hebt gemaakt. Jij deinst terug voor wat het ziet en hoort en je haat zijn broosheid en kleinheid. En je veracht zijn daden, maar niet die van jou. Het ziet en handelt namens jou. Het hoort jouw stem. En naar jouw wens is het broos en klein. Het lijkt jou te straffen en verdient zodoende jouw haat vanwege de beperkingen die het jou bezorgt. Toch heb jij het tot symbool gemaakt van de beperkingen die jij wilt dat jouw denkgeest bezit en ziet en behoudt. (T. 28. VI. 3)
(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten