(4:1-4) Je houdt je hier niet bezig met wat die persoon is.
Integendeel, jij bent uitsluitend geïnteresseerd in wat hij doet in een
lichaam. Je doet meer dan alleen niet helpen hem van de beperkingen van het
lichaam te bevrijden. Je probeert hem actief daaraan te binden door hem daarmee
te verwarren en ze beide over één kam te scheren.
In ‘Schaduwen van het verleden’
wordt ons ook verteld dat we de mens niet zien voor de Christus die hij is,
maar als een schaduwfiguur gebaseerd op de projectie van schuld: het kwaad dat
we in onszelf ervaren zien we in hen. De volgende passage beschrijft het
onheilig gebruik van het lichaam door het ego ‘als het middel voor wraak’:
De
schaduwfiguren zijn de getuigen die jij met je meebrengt om aan te tonen dat
hij gedaan heeft wat hij niet heeft gedaan. … Ze vertegenwoordigen het kwaad
waarvan jij meent dat het jou werd aangedaan. Je brengt ze alleen met je mee om
kwaad met kwaad te kunnen vergelden, in de hoop dat hun getuigenis jou in staat
zal stellen een ander schuldig te bevinden zonder jezelf te schaden. … Ze
leveren jou de ‘redenen’ waarom jij je in onheilige bondgenootschappen zou
moeten begeven om zo de doeleinden van het ego te steunen, en je relaties tot
getuigen te maken van zijn macht. … Deze relaties hebben zonder uitzondering
tot doel de waarheid omtrent de ander en jezelf buiten te sluiten. Dat is de
reden waarom je in beiden ziet wat er niet is, en beiden tot slaaf van wraak
maakt. En de reden waarom al wat jou aan je vroegere grieven doet denken jou
aantrekt en voor liefde lijkt door te gaan, ongeacht hoe vervormd de
associaties ook zijn waardoor je tot dit verband komt. En tenslotte de reden
waarom elke relatie van dat soort een poging wordt om via het lichaam
vereniging te bereiken, want alleen lichamen kunnen worden gezien als middel
tot wraak. (T. 17. III. 1:6, 9-10, 12; 2:3-7)
Strikt genomen kan ik jou niet in
de hel van het ego houden maar ik kan wel jouw keuze om daar te zijn herbekrachtigen
door je gelijk te stellen met het lichaam die het doel vormt van de speciale
relatie. Dus elke speciale relatie, en spijtig genoeg wil dat zeggen bijna alle
relaties, is gesteund op illusies. Het begint met de illusie die we over
onszelf vasthouden – ‘het thuis van kwaad, duisternis en zonde’ (Wd1. 93. 1:1)
– waar we ons vervolgens proberen van ontdoen door een projectie op anderen.
Ons geloof dat we afgescheiden zijn en geprojecteerd op anderen heeft ertoe
geleid dat de geprojecteerde gedachte vorm heeft gekregen en werkelijk is gemaakt. Dus is onze
broeder een lichaam en als wij dat ook zijn dan is dat niet onze fout. Het zondige
en schuldige evenbeeld van onze in het verleden verkeerd gemaakte beslissing werd
onze werkelijkheid terwijl onze realiteit als geest als een illusie wordt
gezien.
(4:5-6) Hiermee wordt God aangevallen, want als Zijn Zoon alleen een
lichaam is, moet Hij dat ook zijn. Een schepper die volkomen van zijn schepping
verschilt is ondenkbaar.
In les 68 heb ik verwezen naar het
concept dat God gelijk is aan welk concept we ook aan Zijn Zoon geven. Dus
nogmaals als we onszelf en anderen als lichamen waarnemen dan is het niet
mogelijk om God ook niet zo te zien. Dat komt omdat elke geloof dat we hebben
over anderen direct afkomstig is van ons geloof over onszelf: projectie maakt perceptie. De manier
waarop we onszelf waarnemen moet de manier zijn waarop we God, Jezus en alle
anderen in het Zoonschap, zonder enige uitzondering, waarnemen. Daarom, om dit
belangrijk punt nog maar eens te herhalen, spreekt Jezus over God alsof Hij een
lichaam is, noemt hij Hem ‘Vader’, vraagt Hem om met ons in gesprek te gaan en vragen
te stellen. Dit is echter niet omdat God weet zou hebben over deze illusie
zoals we kunnen lezen in deze metafoor:
Maar noch de zon
noch de oceaan is zich zelfs maar bewust van al die vreemde en zinledige
activiteit. Ze gaan gewoon voort, zich er niet van bewust dat ze door een
nietig segmentje van henzelf worden gevreesd en gehaat. (T. 18. VIII. 4:1-2)
Nog eens, Jezus spreekt tot ons
alsof God van ons bestaan afweet omdat dit de manier is hoe we God kunnen
ervaren; soort neemt soort waar, lichamen nemen lichamen waar, illusies nemen
illusies waar.
(5:1-5) Als God een lichaam is, wat houdt Zijn verlossingsplan dan in?
Wat anders zou het kunnen zijn dan de dood? Door te proberen Zichzelf te
presenteren als de Auteur van het leven en niet van de dood, is Hij een
leugenaar en een bedrieger vol valse beloften, die illusies in plaats van
waarheid aanbiedt. De klaarblijkelijke realiteit van het lichaam maakt dit
beeld van God heel overtuigend. In feite zou het, als het lichaam werkelijk
was, inderdaad moeilijk zijn aan deze conclusie te ontkomen.
Deze passage stelt de bijbelse God
voor! Wanneer we ons denksysteem van dualiteit werkelijk maken, maken we het
lichaam werkelijk. Dit betekent dat we geloven dat we de echte God vernietigd
hebben en Hem vervangen hebben door een godheid, letterlijk gemaakt vanuit ons
eigen lichamelijk beeld en even leugenachtig en bedrieglijk. Wanneer het
lichaam werkelijk is, iets wat we zeker geloven, dan moet dit beeld van God ook
werkelijk zijn. Het denksysteem van het ego is logisch en standvastig is. Dus,
als het lichaam werkelijk is, is het denksysteem die het gemaakt heeft en het
nog steeds doordringt, ook werkelijk. En God die de projectie van onze schuld
is moet dus ook een ego zijn. Hoofdstuk 13 in de tekst, in verband met de
wereld van de lichamen gemaakt door ‘hen die gek geworden zijn door schuld’,
begint met een gelijksoortig argument:
Het aanvaarden
van schuld in de denkgeest van Gods Zoon was het begin van de afscheiding,
zoals het aanvaarden van de Verzoening het einde daarvan is. De wereld die je
ziet is het waansysteem van hen die gek geworden zijn van schuld. Kijk
nauwlettend naar deze wereld, en je zult inzien dat dit zo is. Want deze wereld
is het symbool van straf en al de wetten die haar schijnen te regeren zijn de
wetten van de dood. Kinderen worden met pijn en in pijn in deze wereld geboren.
Hun groei gaat gepaard met lijden en ze leren wat leed is, afscheiding en dood.
Hun denkgeest lijkt opgesloten in hun hersenen en de krachten daarvan lijken af
te nemen wanneer hun lichaam pijn lijdt. Ze lijken lief te hebben, maar ze
verlaten en worden zelf verlaten. Wat ze liefhebben, schijnen ze te verliezen,
wellicht de meest krankzinnige overtuiging van al. En hun lichamen kwijnen weg,
hun adem stopt en ze worden onder de grond gelegd en zijn niet meer. Niet een
van hen die niet gedacht heeft dat God wreed is.
Als dit de werkelijke wereld was, zou God ook wreed zijn. Want geen enkele Vader zou Zijn kinderen aan zo’n lot onderwerpen als tol voor de verlossing en toch liefdevol zijn. (T. 13. Inl. 2:1-3:2)
Als dit de werkelijke wereld was, zou God ook wreed zijn. Want geen enkele Vader zou Zijn kinderen aan zo’n lot onderwerpen als tol voor de verlossing en toch liefdevol zijn. (T. 13. Inl. 2:1-3:2)
Geen wonder dat de bijbelse God
zo’n verachtelijk figuur is. Hij is ons!
(5:6-9) En iedere grief die jij hebt, houdt vol dat het lichaam
werkelijk is. Het gaat volledig voorbij aan wat jouw broeder is. Het versterkt
jouw geloof dat hij een lichaam is en veroordeelt hem daarvoor. En het houdt
staande dat zijn verlossing niets dan de dood kan zijn, waarbij het deze aanval
op God projecteert en Hem hiervoor verantwoordelijk houdt.
Opnieuw projectie ten behoeve van
de redding van het ego! Is er een betere manier om onze ware Identiteit
verborgen te houden dan door een geestloos lichaam als werkelijkheid te zien.
Is er een betere manier om het lichaam werkelijk te houden dan door het
voortdurend te zien als het middel en veroorzaker van aanval. Hoe kan men het
geloof dat aanval werkelijk is behouden dan door het te straffen door de
‘natuurlijke’ wet van de dood. En tenslotte hoe duivels sluw van de kant van
het ego is het om deze wet onveranderlijk te maken dan door dit toe te
schrijven aan de almachtige god hemzelf, zoals de bijbel het zo schaamteloos
beweert. Men kan alleen maar de vindingrijkheid van het ego bewonderen ook al
lijden we onder zijn met schuldbeladen juk.
(6) Naar deze zorgvuldig bereide arena, waar razende dieren op prooi
jagen en genade geen toegang heeft, komt het ego om jou te redden. God heeft
jou een lichaam gemaakt. Heel goed. Laten we dit aanvaarden en er blij om zijn.
Laat je, als lichaam, niet beroven van wat het lichaam jou te bieden heeft.
Neem het weinige wat je krijgen kunt. God gaf jou niets. Het lichaam is je
enige verlosser. Het is Gods dood en jouw verlossing.
Dit is een vrij sterke passage,
maar als we heel eerlijk zijn met onszelf zullen we ons realiseren dat dit niet
enkel is wat religies geloven, maar dat wij dat evengoed geloven. En religies
onderwijzen dit inderdaad omdat zij door het ego zijn gemaakt.
Er wordt hier verwezen naar de
kleine stukjes van speciaalheid waar we zo wanhopig naar op zoek zijn en waarop
we ons vastpinnen. Daarom zegt Jezus in de tekst dat het probleem niet is dat
we teveel vragen, maar veel te weinig (T. 26. VII. 11:7) en waarom hij ons
vraagt het gebruik van ons lichaam eens in overweging te nemen:
Denken dat je
met zo weinig tevreden en gelukkig kunt zijn is jezelf kwetsen; (T. 19. IV. A.
17:12)
In Het Lied van het Gebed dringt hij er op aan niet stil te blijven
staan bij de delen van het lied maar in plaats daarvan te zoeken naar de
ervaring van het lied zelf. Met andere woorden we moeten de povere specifieke
vervangingen van speciaalheid van het ego niet willen aanvaarden wanneer Jezus
ons de totaliteit van de Liefde van God aanbiedt:
Je kunt dus niet
om de echo vragen. Het lied is juist het geschenk. Samen daarmee komen de
boventonen, de harmonieën, de echo’s, maar deze zijn ondergeschikt. Bij het
ware gebed hoor je alleen het lied. Al het overige is er slechts aan
toegevoegd. Jij hebt eerst het Koninkrijk der Hemelen gezocht en al het andere
is jou inderdaad gegeven. (L. 1. I.3)
Het ego vertelt ons dat God ons
niets gegeven heeft. Hij gaf ons een lichaam en liet ons daarna achter. En we
kunnen hier niets aan doen. Meer zelfs, hij zal ons doden. En daarom, gaat het
ego verder, laten we er, zolang we hier zijn, het beste van maken en elke lichamelijke
kruimel van plezier die we kunnen krijgen binnenhalen. Vertaald in de
pessimistische woorden van Isaiah, de auteur van het Boek van Ecclesiastes,
klinkt het zo: ‘Laat ons eten en drinken en vrolijk zijn, want morgen zullen we
dood zijn’ (Isaiah 23:13). Het ego gelooft dan dat het als laatste lacht om het
simpele feit dat er een lichaam is dat kan leven en sterven wat dus wil zeggen dat
de werkelijkheid van God en Christus als een eeuwige geest, een illusie moet
zijn. We zijn dus gered voor de Liefde van God en voor de speciaalheid van het
ego.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten