(1:4-6) ‘Zondeloos’
betekent zonder zonde. Je kunt niet een beetje zonder zonde zijn. Je bent
zondeloos of niet.
Iets is ofwel helemaal waar of helemaal vals, er is absoluut
geen compromis mogelijk tussen non-dualiteit en dualiteit. Stellingen zoals
deze vormen de grondslag van het denksysteem van Een Cursus in Wonderen: een compromisloze
metafysica. We hebben ofwel gezondigd tegenover God door ons van Hem af te
scheiden of we hebben dit niet gedaan, we blijven dus zoals we door Hem
geschapen zijn - één met Hem die onze Bron is.
(1:7) Als je
denkgeest deel is van die van God, moet je wel zondeloos zijn, anders zou een
deel van Zijn Denkgeest zondig zijn.
De logica is hier niet te stuiten en wanneer je deze
fundamentele aanname aanvaard dat God perfecte heiligheid is, deelt alles wat
van Hem afkomstig is, d.w.z. wat deel is van Hem, ook in die heiligheid;
hieruit volgt dus ook dat alles wat zondig lijkt te zijn of onheilig geen deel
is van God en bestaat daarom ook niet. Gezien vanuit het standpunt van Een
Cursus in Wonderen bestaat kwaadaardigheid niet. Er kunnen wel waarnemingen
zijn, overtuigingen en dromen over kwaad, maar geen feitelijk, objectief kwaad.
Als dat wel zo was dan zou dat betekenen dat een deel van God ook kwaadaardig
zou zijn. Opnieuw een voorbeeld van de radicale metafysische houding van de
Cursus.
(1:8) Jouw zicht
staat met Zijn Heiligheid in verband, niet met je ego en dus ook niet met jouw
lichaam.
Het thema dat we een gespleten denkgeest hebben zal steeds
weer naar voren komen. Er is het ego deel van onze denkgeest maar even goed is
er het deel dat heilig is. De conclusie die hieruit moet getrokken worden is
dat ons lichaam voortkomt uit het onjuiste gerichte deel van onze denkgeest en
niet uit het juist gerichte deel van de denkgeest. Ik heb regelmatig gezegd dat
niemand vanuit zijn of haar juist gerichte denkgeest hier in deze wereld zou
willen geboren worden. Het is enkel iemand vanuit de onjuist gerichte
denkgeest, op de vlucht voor de waargenomen wraak van God die hier komt. Dat
wil niet zeggen dat het lichaam niet gebruikt kan worden om een ander doel te
dienen, zoals we reeds eerder gezien hebben en nog verder zullen bespreken,
maar volgens de zijnsleer, de ontologie is het lichaam een uitdrukking van de
afscheiding, van zonde en aanval. Het doel ervan is om de afscheiding te
beschermen. Maar deze beschermingsdynamiek kan ook gebruikt worden voor een
ander doel, zoals we in de volgende alinea kunnen lezen waar deze opmerkelijke
zin staat: ‘je bescherming te beschermen’:
(2:1-2) Voor vandaag
zijn vier oefenperioden van drie tot vijf minuten nodig. Probeer ze redelijk
gelijkmatig te verdelen en doe de korte oefeningen regelmatig, om je
bescherming de hele dag door te beschermen.
‘Bescherming’ is het idee van de dag: ‘Mijn heiligheid
omsluit alles wat ik zie.’ In ruimere zin is onze bescherming de Aanwezigheid
van de Heilige Geest of Jezus. Vergelijkbaar hiermee is wat de tekst omschrijft
als de derde les van de Heilige Geest: Wees alleen waakzaam voor God en Zijn
Koninkrijk’ (T. 6. V - C). Dit betekent waakzaam te zijn voor onze keuze voor
het egodenksysteem.
Onze ‘bescherming beschermen’ vereist dat we waakzaam zijn over
ons denken en dat doen we door waakzaam te zijn over dat wat we waarnemen.
Wanneer ik wil weten wat ik over mezelf en God denk is het enige wat ik moet
doen me één moment wijden aan wat ik over jou
denk. Dit is omdat mijn gedachten over
jou – wie of wat ook het voorwerp van mijn speciaalheid op gelijk welk moment
is – onmiddellijk weerspiegelen hoe ik over God en mezelf denk.
De laatste twee alinea’s geven welbepaalde instructies voor
de oefenperiodes en benadrukken om de reeks te beginnen door eerst naar binnen
te keren – sluit eerst je ogen - en kijk dan – heel rustig, zo moeiteloos
mogelijk en zonder haast - naar de specifieke dingen in de wereld rondom jou.
Het idee is natuurlijk om ons eerst met de heiligheid binnenin te identificeren
- de Aanwezigheid van de Heilige Geest in ons juiste denken – en het dan door
ons uit te breiden door onze percepties van dat wat buiten ons verschijnt te
omarmen. Het totale metafysische resultaat van deze les is wellicht nog ver van
onze ervaring, maar deze eerste oefeningen zijn de eerste stappen, de ‘kleine
stapjes’ uit les 193 (13:7) – die ons daar zullen brengen.
De instructies beginnen met de laatste zin van de tweede
alinea:
(2:3–3:2) De langere
oefenperioden dienen als volgt gedaan te worden: sluit eerst je ogen en herhaal
een paar maal langzaam het idee voor vandaag. Open dan je ogen en kijk heel
rustig om je heen, waarbij je het idee specifiek toepast op alles wat je
terloops opmerkt.
Suggesties voor voorwerpen die we in onze heiligheid
omsluiten zijn zowel de belangrijke als de onbelangrijke, te weten: vingers, lichaam, tapijt, muur, stoel en
potlood, pen.
Zeg bijvoorbeeld:
Mijn heiligheid omsluit dat tapijt.
Mijn heiligheid omsluit die muur.
Mijn heiligheid omsluit deze vingers.
Mijn heiligheid omsluit die stoel.
Mijn heiligheid omsluit dat lichaam.
Mijn heiligheid omsluit deze pen.
Mijn heiligheid omsluit die muur.
Mijn heiligheid omsluit deze vingers.
Mijn heiligheid omsluit die stoel.
Mijn heiligheid omsluit dat lichaam.
Mijn heiligheid omsluit deze pen.
(3:10 - 4:2) Sluit
tijdens deze oefenperioden verschillende keren je ogen en herhaal het idee voor
jezelf. Open je ogen dan weer en ga verder zoals eerder. Wat de korte
oefenperioden betreft: sluit je ogen en herhaal het idee, kijk om je heen
terwijl je het opnieuw herhaalt en eindig met nog een herhaling met gesloten
ogen. Alle toepassingen moeten vanzelfsprekend heel rustig worden uitgevoerd,
met zo min mogelijk inspanning of haast.
Traag en rustig – met zo min mogelijk spanning of haast –
worden we geleid langs het pad van de verlossing die ons van de wereld buiten
ons meeneemt naar de wereld binnen in ons om daar onze heiligheid opnieuw te
ontdekken en de behoefte aan speciaalheid doet ontkennen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten