vrijdag 18 mei 2018

Les 37. - Mijn heiligheid zegent de wereld. – deel 2


(2:1) Er is geen andere manier om het idee van offeren uit het denken van de wereld te verwijderen.

Met andere woorden de enige manier om het offer uit het denken van de wereld te verwijderen is door te veranderen van denksysteem, van het denksysteem van het ego van afscheiding, oordeel en haat naar het denksysteem van de Heilige Geest, een denksysteem van eenheid, vergeving en heelheid. Dit betekent niet dat we onze lichamen moeten ontkennen of de lichamen van andere mensen, maar dat we de schijnbare waarheid ontkennen van het principe van ‘de een of de ander’. Hier gaat deze hele les over. Ze weerspiegelt de kern van Een Cursus in Wonderen.
Nogmaals, we ontkennen niet dat er lichamen zijn of dat er een lichaam is waarmee we ons identificeren, maar we kijken wel naar het van kracht zijnde principe van ‘de een of de ander’ in onze denkgeest en kiezen ervoor de waarde ervan niet langer te erkennen. Dat is de enige manier waarmee het idee van het brengen van een offer ongedaan kan gemaakt worden, waarbij ik me realiseer dat jij en ik dezelfde reis terug naar huis maken. Het begon als een waanzinnige reis weg van huis en in mijn denkgeest word ik mij er nu bewust van dat de reis terug – het pad van geestelijke gezondheid – is door jou bij de hand te nemen. Het doet er niet toe of jij weet wie ik ben of dat je reeds jaren terug overleden bent en we hebben het ook niet over iets dat uiterlijk gebeurt in de wereld omdat alle relaties alleen maar in de denkgeest bestaan. We hebben het over een relatie die ik nog steeds vasthou in mijn gedachten. Wanneer mijn ego hier de dominerende factor in is dan zal deze relatie een weerspiegeling zijn van ‘de een of de ander’, wat een offer is. Wanneer ik Jezus vraag om mijn leraar te zijn dan zal ik deze relatie zien als een kans om te kijken naar mijn manier van denken van ‘de een of de ander’ en hem dan te vragen mij te helpen om dit te veranderen.

(2:2-3) Elke andere manier van zien zal onherroepelijk een prijs verlangen van iemand of iets. Als gevolg daarvan zal de waarnemer verlies lijden.
Ik moet wel geloven dat ik zal verliezen omdat mijn bestaan afkomstig door het van God te stelen, om nog maar niet van de moord op Hem te spreken. Daarom geloof ik dat door de dynamiek van de projectie, Hij samen met iedereen in mijn droom, met mij zal doen wat ik heb gedaan en nog steeds doe. Uiteindelijk vertelt mijn schuld mij dat jij van mij terug zal nemen wat ik van jou ontnomen heb.
De ‘redenering’ in het denksysteem van het ego is de volgende: elk individueel bestaan identificeert zich met zonde, wat betekent dat wat ik ben tot stand gebracht werd door van jou te stelen en jou te vernietigen, de uiteindelijke verschrikkelijke oplossing die het resultaat is van het principe van ‘de een of de ander’. Dus als alles wat ik buiten mij zie en weerspiegelt wat in mij is, geloof ik dat dit met mij exact hetzelfde zal doen wat ik geloof dat ik gedaan heb; d.w.z. stelen en vernietigen. Herinner je dat we het hebben over de inhoud van de vernietiging en niet de vorm van wat weerspiegeld wordt.
Denk ook maar aan de stellingname uit les 21 dat ‘een lichte krimp van ergernis niets anders is dan een sluier over intense woede’ (2:5). De gedachte van moord staat gelijk aan de gedachte van een lichte krimp. Hiermee wordt hetzelfde bedoeld als de - schijnbaar gewelddadige - uitspraak in de tekst: ‘Wat geen liefde is, is moord’. (T. 23. IV. 1:10). Tenslotte rust er een schuld op ons geloof dat wij van God afgescheiden zijn en zo herinnert elke afscheidingsgedachte – van een lichte krimp van ergernis tot moord – onze denkgeest aan de zonde van het verraad aan de liefde, die enkel volmaakte eenheid is.
In het licht hiervan kunnen we begrijpen waarom de dood een centraal fenomeen is in het fysieke universum. Dood is voor het ego de straf van God. Daarom is op zeker niveau de Bijbel gesteund op het derde hoofdstuk van Genesis die het verhaal verteld van de zonde van Adam en Eva en de straf van God, die eerst dood heeft gecreëerd en daarna het verlossingsplan, verlossing door middel van lijden en opoffering. Dood is dus het uiteindelijke bewijs dat mijn zonde gestraft wordt. Elk schijnbaar afgescheiden deel van het Zoonschap moet sterven, de gerechtvaardigde straf voor het afgescheiden zijn. Dit is de basis voor: ‘Als gevolg daarvan zal de waarnemer verlies lijden.’

(2:4) En hij zal er geen idee van hebben waarom hij verliest.
Ik denk dat ik verlies als gevolg van dat wat de ander mij heeft aangedaan of van plan is te doen. Ik realiseer me niet dat de echte reden van mijn verlies is dat ik de dromer ben van mijn eigen droom, een droom van verlies, van de een of de ander, van winnaars en verliezers. We zien hier opnieuw de doeltreffendheid van de strategie van het ego door ons in een staat van onbewustheid te houden. Zolang wij onszelf blijven waarnemen in een lichaam (en daarom dus niet in onze denkgeest), moeten we wel geloven dat er andere lichamen zijn die ons iets aandoen, al is dit de schaduw van de schuld in onze denkgeest. De volgende passage uit de tekst beschrijft deze dynamiek van projectie overtuigend:
Van één ding was je zeker: van al de vele oorzaken die jij zag als brengers van pijn en lijden voor jou, was jouw schuld er niet een van. En evenmin heb jij er op enige wijze voor jezelf om verzocht. Zo ontstonden alle illusies. Degene die ze maakt ziet zichzelf niet als hun maker en hun realiteit berust niet op hem. Welke oorzaak ze ook hebben staat volkomen los van hem en wat hij ziet is gescheiden van zijn denkgeest. Hij kan de werkelijkheid van zijn dromen niet in twijfel trekken, omdat hij niet ziet welk aandeel hij erin heeft ze te produceren en een schijn van werkelijkheid te verlenen. (T. 27. VII. 7:4-9)

(2:5) Maar dankzij jouw visie wordt hij zich opnieuw van zijn heelheid bewust.
Ik genees niet alleen mijn eigen denkgeest wanneer ik Jezus om hulp vraag en me identificeer met zijn heiligheid, maar ik dien ook als een herinnering voor jou. Daarom, wanneer we in een relatie zijn en ik kan mijn denken veranderen door niet langer vast te houden aan het overheersende principe van de een of de ander, maar onze relatie eerder zien als een leerschool waarin ik exact het tegenovergestelde kan leren, dan geef ik jou dezelfde boodschap. Hierdoor toon ik jou dat de les die ik geleerd heb, de leraar die ik gekozen heb, ook binnenin jou beschikbaar is. Dat is wat Jezus op het einde van de tekst bedoelt wanneer hij zegt dat Christus in ons is, zeggend ‘mijn broeder, kies opnieuw’ (T. 31. VIII. 3:2). Wanneer we in staat zijn opnieuw te kiezen, dan drukken wij dezelfde expressie van de vergevingsvisie van Christus uit en worden Zijn woorden naar onze broeder weerspiegeld.
Het Handboek voor Leraren biedt onze een prachtige omschrijving aan hoe de heelheid, van onze broeders die ziek zijn, hersteld wordt in hun bewustzijn:
Gods leraren komen tot hen als vertegenwoordigers van een andere keuze die zij vergeten waren. De eenvoudige aanwezigheid van een leraar van God is een herinnering. Zijn gedachten vragen het recht om te betwijfelen wat de zieke als waar heeft aangenomen. Als Gods boodschappers zijn Zijn leraren het symbool van verlossing. Ze vragen de zieke om vergeving voor de Zoon van God in diens eigen Naam. Ze vertegenwoordigen het Alternatief. Met Gods Woord in hun gedachten komen zij al zegenend, niet om de zieken te genezen, maar om hen de remedie in herinnering te brengen die God hun al gegeven heeft. Het zijn niet hun handen die genezen. Het is niet hun stem die het Woord van God spreekt. Ze geven louter wat hun gegeven is. Heel vriendelijk roepen ze hun broeders op zich af te keren van de dood: ‘Aanschouw, jij Zoon van God, wat het leven jou bieden kan. Zou jij in plaats hiervan ziekte willen kiezen? (HvL. 5. III. 2)

(2:6-7) Jouw heiligheid zegent hem door niets van hem te vragen. Wie zichzelf als heel ziet, stelt geen eisen.
Wanneer je eerlijk naar je relaties kijkt, zelfs gedurende deze dag, dan zal jij je realiseren dat je iets van de ander verlangt. Soms is het heel duidelijk, andere keren heel subtiel. Zolang we geloven dat we een individu zijn - en dat doen we allemaal - zal deze dynamiek er zijn. Wanneer je gelooft dat je een individu bent dan geloof je ook in het concept van schaarste. Dit kan dus teruggebracht worden naar onze oorsprong: ik moest wel van God stelen omdat er in mij een tekort was. Daarom moet ik de hele tijd door ook van anderen stelen omdat dit tekort er nog steeds is. Hoe zou het ook anders kunnen? Zolang het onderliggende geloof in schaarste niet gecorrigeerd wordt zal deze innerlijke waarneming, de voortdurende behoefde datgene op te vullen wat gemist wordt, zich verder ontwikkelen – ‘om een gemis aan te vullen’ om het met de woorden van een van de eerste wonderprincipes te zeggen (T. 1. I. 8:1). Een belangrijk aspect van speciaalheid die hieruit volgt is dat ik altijd van een ander moet stelen om het gemis in mezelf te kunnen opvullen. Hierover spreekt Jezus in deze passages. Wanneer jij je met heiligheid identificeert dan vraag je niets aan niemand omdat je alles bent en alles hebt. En je bent alles omdat hebben en zijn hetzelfde zijn (zie T. 6. V. B. 3:4 en V. C. 5)
Waakzaamheid is essentieel in jouw leerproces zodat jij je er bewust van wordt dat je eisen stelt aan iemand om dingen op een zekere manier te doen. Wanneer je eisen stelt en gelooft in de realiteit van de aanval, dan zegt dit ook dat je niet gelooft dat je heilig bent. En daarom ben je ongelukkig, niet omdat je niet gekregen hebt wat je geloofde dat je van iemand moest krijgen, maar enkel omdat je de verkeerde leraar hebt gekozen.
(wordt vervolgd)


Geen opmerkingen:

Een reactie posten