(2:1) Er is geen andere manier om het
idee van offeren uit het denken van de wereld te verwijderen.
Met
andere woorden de enige manier om het offer uit het denken van de wereld te
verwijderen is door te veranderen van denksysteem, van het denksysteem van het
ego van afscheiding, oordeel en haat naar het denksysteem van de Heilige Geest,
een denksysteem van eenheid, vergeving en heelheid. Dit betekent niet dat we
onze lichamen moeten ontkennen of de lichamen van andere mensen, maar dat we de
schijnbare waarheid ontkennen van het principe van ‘de een of de ander’. Hier
gaat deze hele les over. Ze weerspiegelt de kern van Een Cursus in Wonderen.
Nogmaals,
we ontkennen niet dat er lichamen zijn of dat er een lichaam is waarmee we ons
identificeren, maar we kijken wel naar het van kracht zijnde principe van ‘de
een of de ander’ in onze denkgeest en kiezen ervoor de waarde ervan niet langer
te erkennen. Dat is de enige manier waarmee het idee van het brengen van een offer
ongedaan kan gemaakt worden, waarbij ik me realiseer dat jij en ik dezelfde
reis terug naar huis maken. Het begon als een waanzinnige reis weg van huis en
in mijn denkgeest word ik mij er nu bewust van dat de reis terug – het pad van
geestelijke gezondheid – is door jou bij de hand te nemen. Het doet er niet toe
of jij weet wie ik ben of dat je reeds jaren terug overleden bent en we hebben
het ook niet over iets dat uiterlijk gebeurt in de wereld omdat alle relaties
alleen maar in de denkgeest bestaan. We hebben het over een relatie die ik nog
steeds vasthou in mijn gedachten. Wanneer mijn ego hier de dominerende factor in
is dan zal deze relatie een weerspiegeling zijn van ‘de een of de ander’, wat een offer is. Wanneer ik Jezus vraag om
mijn leraar te zijn dan zal ik deze relatie zien als een kans om te kijken naar
mijn manier van denken van ‘de een of de
ander’ en hem dan te vragen mij te helpen om dit te veranderen.
(2:2-3) Elke andere manier van zien
zal onherroepelijk een prijs verlangen van iemand of iets. Als gevolg daarvan
zal de waarnemer verlies lijden.
Ik
moet wel geloven dat ik zal verliezen omdat mijn bestaan afkomstig door het van
God te stelen, om nog maar niet van de moord op Hem te spreken. Daarom geloof
ik dat door de dynamiek van de projectie, Hij samen met iedereen in mijn droom,
met mij zal doen wat ik heb gedaan en nog steeds doe. Uiteindelijk vertelt mijn
schuld mij dat jij van mij terug zal nemen wat ik van jou ontnomen heb.
De
‘redenering’ in het denksysteem van het ego is de volgende: elk individueel
bestaan identificeert zich met zonde, wat betekent dat wat ik ben tot stand
gebracht werd door van jou te stelen en jou te vernietigen, de uiteindelijke
verschrikkelijke oplossing die het resultaat is van het principe van ‘de een of
de ander’. Dus als alles wat ik buiten mij zie en weerspiegelt wat in mij is, geloof
ik dat dit met mij exact hetzelfde zal doen wat ik geloof dat ik gedaan heb;
d.w.z. stelen en vernietigen. Herinner je dat we het hebben over de inhoud van
de vernietiging en niet de vorm van wat weerspiegeld wordt.
Denk
ook maar aan de stellingname uit les 21 dat ‘een lichte krimp van ergernis
niets anders is dan een sluier over intense woede’ (2:5). De gedachte van moord staat gelijk aan de gedachte van een lichte krimp. Hiermee
wordt hetzelfde bedoeld als de - schijnbaar gewelddadige - uitspraak in de
tekst: ‘Wat geen liefde is, is moord’. (T. 23. IV. 1:10). Tenslotte rust er een
schuld op ons geloof dat wij van God afgescheiden zijn en zo herinnert elke
afscheidingsgedachte – van een lichte krimp van ergernis tot moord – onze
denkgeest aan de zonde van het verraad aan de liefde, die enkel volmaakte
eenheid is.
In
het licht hiervan kunnen we begrijpen waarom de dood een centraal fenomeen is
in het fysieke universum. Dood is voor het ego de straf van God. Daarom is op
zeker niveau de Bijbel gesteund op het derde hoofdstuk van Genesis die het
verhaal verteld van de zonde van Adam en Eva en de straf van God, die eerst
dood heeft gecreëerd en daarna het verlossingsplan, verlossing door middel van
lijden en opoffering. Dood is dus het uiteindelijke bewijs dat mijn zonde gestraft
wordt. Elk schijnbaar afgescheiden deel van het Zoonschap moet sterven, de gerechtvaardigde
straf voor het afgescheiden zijn. Dit is de basis voor: ‘Als gevolg daarvan zal
de waarnemer verlies lijden.’
(2:4) En hij zal er geen idee van
hebben waarom hij verliest.
Ik
denk dat ik verlies als gevolg van dat wat de ander mij heeft aangedaan of van
plan is te doen. Ik realiseer me niet dat de echte reden van mijn verlies is
dat ik de dromer ben van mijn eigen droom, een droom van verlies, van de een of de ander, van winnaars en
verliezers. We zien hier opnieuw de doeltreffendheid van de strategie van het ego
door ons in een staat van onbewustheid te houden. Zolang wij onszelf blijven
waarnemen in een lichaam (en daarom dus niet in onze denkgeest), moeten we wel
geloven dat er andere lichamen zijn die ons iets aandoen, al is dit de schaduw van
de schuld in onze denkgeest. De volgende passage uit de tekst beschrijft deze
dynamiek van projectie overtuigend:
Van één
ding was je zeker: van al de vele oorzaken die jij zag als brengers van pijn en
lijden voor jou, was jouw schuld er niet een van. En evenmin heb jij er op
enige wijze voor jezelf om verzocht. Zo ontstonden alle illusies. Degene die ze
maakt ziet zichzelf niet als hun maker en hun realiteit berust niet op hem.
Welke oorzaak ze ook hebben staat volkomen los van hem en wat hij ziet is
gescheiden van zijn denkgeest. Hij kan de werkelijkheid van zijn dromen niet in
twijfel trekken, omdat hij niet ziet welk aandeel hij erin heeft ze te
produceren en een schijn van werkelijkheid te verlenen. (T. 27. VII. 7:4-9)
(2:5) Maar dankzij jouw visie wordt
hij zich opnieuw van zijn heelheid bewust.
Ik
genees niet alleen mijn eigen denkgeest wanneer ik Jezus om hulp vraag en me
identificeer met zijn heiligheid, maar ik dien ook als een herinnering voor
jou. Daarom, wanneer we in een relatie zijn en ik kan mijn denken veranderen
door niet langer vast te houden aan het overheersende principe van de een of de ander, maar onze relatie
eerder zien als een leerschool waarin ik exact het tegenovergestelde kan leren,
dan geef ik jou dezelfde boodschap. Hierdoor toon ik jou dat de les die ik
geleerd heb, de leraar die ik gekozen heb, ook binnenin jou beschikbaar is. Dat
is wat Jezus op het einde van de tekst bedoelt wanneer hij zegt dat Christus in
ons is, zeggend ‘mijn broeder, kies opnieuw’ (T. 31. VIII. 3:2). Wanneer we in
staat zijn opnieuw te kiezen, dan drukken wij dezelfde expressie van de
vergevingsvisie van Christus uit en worden Zijn woorden naar onze broeder
weerspiegeld.
Het
Handboek voor Leraren biedt onze een prachtige omschrijving aan hoe de
heelheid, van onze broeders die ziek zijn, hersteld wordt in hun bewustzijn:
Gods
leraren komen tot hen als vertegenwoordigers van een andere keuze die zij
vergeten waren. De eenvoudige aanwezigheid van een leraar van God is een
herinnering. Zijn gedachten vragen het recht om te betwijfelen wat de zieke als
waar heeft aangenomen. Als Gods boodschappers zijn Zijn leraren het symbool van
verlossing. Ze vragen de zieke om vergeving voor de Zoon van God in diens eigen
Naam. Ze vertegenwoordigen het Alternatief. Met Gods Woord in hun gedachten
komen zij al zegenend, niet om de zieken te genezen, maar om hen de remedie in
herinnering te brengen die God hun al gegeven heeft. Het zijn niet hun handen
die genezen. Het is niet hun stem die het Woord van God spreekt. Ze geven
louter wat hun gegeven is. Heel vriendelijk roepen ze hun broeders op zich af
te keren van de dood: ‘Aanschouw, jij Zoon van God, wat het leven jou bieden
kan. Zou jij in plaats hiervan ziekte willen kiezen? (HvL. 5. III. 2)
(2:6-7) Jouw heiligheid zegent hem
door niets van hem te vragen. Wie zichzelf als heel ziet, stelt geen eisen.
Wanneer
je eerlijk naar je relaties kijkt, zelfs gedurende deze dag, dan zal jij je
realiseren dat je iets van de ander verlangt. Soms is het heel duidelijk,
andere keren heel subtiel. Zolang we geloven dat we een individu zijn - en dat
doen we allemaal - zal deze dynamiek er zijn. Wanneer je gelooft dat je een
individu bent dan geloof je ook in het concept van schaarste. Dit kan dus teruggebracht
worden naar onze oorsprong: ik moest wel van God stelen omdat er in mij een
tekort was. Daarom moet ik de hele tijd door ook van anderen stelen omdat dit
tekort er nog steeds is. Hoe zou het ook anders kunnen? Zolang het onderliggende
geloof in schaarste niet gecorrigeerd wordt zal deze innerlijke waarneming, de
voortdurende behoefde datgene op te vullen wat gemist wordt, zich verder
ontwikkelen – ‘om een gemis aan te vullen’ om het met de woorden van een van de
eerste wonderprincipes te zeggen (T. 1. I. 8:1). Een belangrijk aspect van
speciaalheid die hieruit volgt is dat ik altijd van een ander moet stelen om
het gemis in mezelf te kunnen opvullen. Hierover spreekt Jezus in deze
passages. Wanneer jij je met heiligheid identificeert dan vraag je niets aan
niemand omdat je alles bent en alles hebt. En je bent alles omdat hebben en zijn hetzelfde zijn (zie T. 6. V. B. 3:4 en V. C. 5)
Waakzaamheid
is essentieel in jouw leerproces zodat jij je er bewust van wordt dat je eisen
stelt aan iemand om dingen op een zekere manier te doen. Wanneer je eisen stelt
en gelooft in de realiteit van de aanval, dan zegt dit ook dat je niet gelooft
dat je heilig bent. En daarom ben je ongelukkig, niet omdat je niet gekregen
hebt wat je geloofde dat je van iemand moest krijgen, maar enkel omdat je de
verkeerde leraar hebt gekozen.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten