Les 52 - De herhaling van vandaag omvat deze ideeën:
De thema’s van de eerste lessen worden voortdurend in elkaar
geweven. In deze set wordt vergeving geïntroduceerd.
(1:1). Ik voel onvrede omdat ik zie wat er niet is.
(6)
(1:2-8) De
werkelijkheid is nooit angstaanjagend. Ze kan onmogelijk mijn vrede verstoren.
Werkelijkheid brengt louter volmaakte vrede. Wanneer ik onvrede voel, komt dat
altijd doordat ik de werkelijkheid heb vervangen door illusies die ik zelf verzonnen
heb. Die illusies verstoren mijn vrede, omdat ik ze werkelijkheid heb verleend
en ik daardoor de werkelijkheid als een illusie beschouw. Niets in Gods
schepping wordt ook maar enigszins door deze verwarring van mij beïnvloed. Ik
raak altijd mijn vrede kwijt om niets.
We kunnen deze cursus niet bestuderen of in praktijk kunnen brengen
wanneer we de onderliggende metafysica ervan niet begrijpen. Naarmate we verder
gaan zien we hoe deze metafysica de hele tijd op de achtergrond aanwezig is.
Wanneer de buitenwereld gemaakt is door onze gedachten die in
feite geen werkelijkheid hebben is het logische gevolg dat deze wereld ook geen
werkelijkheid is. In de war geraken is dus voor niets nodig. De waarheid is
echter dat wij bang zijn voor deze aanname. Dit betekent immers het einde van een
waandenksysteem van afscheiding. Een denksysteem dat het waanzinnig idee
inhoudt dat we apart kunnen bestaan en zijn van God. In de tekst leert Jezus
ons dat we ‘niet echt bang zijn voor de kruisiging, maar dat onze echte
doodsangst de verlossing betreft.’ (T. 13. III. 1:10-11).
Het ego echter zegt ons dat we bang moeten zijn voor de werkelijkheid en voor wat wij ermee gedaan hebben, namelijk de afscheiding van de liefde en bovendien de vernietiging ervan. Volgens het ego zijn we hiervoor en hierdoor schuldig en verdienen we straf voor deze zonde.
Het Verzoeningsprincipe van de Heilige Geest zegt ons echter dat de afscheiding van God nooit is gebeurd en er daarom ook niets is om bang voor te zijn. Er is niets gebeurd – ‘niet één noot in het lied van de Hemel wordt gemist’ (T. 26. V.5:4). Zonder een geloof in zonde kan er ook geen angst voor straf zijn. Bijgevolg is het denksysteem van het ego van zonde, schuld en angst een illusie, een fantasie.
Het ego echter zegt ons dat we bang moeten zijn voor de werkelijkheid en voor wat wij ermee gedaan hebben, namelijk de afscheiding van de liefde en bovendien de vernietiging ervan. Volgens het ego zijn we hiervoor en hierdoor schuldig en verdienen we straf voor deze zonde.
Het Verzoeningsprincipe van de Heilige Geest zegt ons echter dat de afscheiding van God nooit is gebeurd en er daarom ook niets is om bang voor te zijn. Er is niets gebeurd – ‘niet één noot in het lied van de Hemel wordt gemist’ (T. 26. V.5:4). Zonder een geloof in zonde kan er ook geen angst voor straf zijn. Bijgevolg is het denksysteem van het ego van zonde, schuld en angst een illusie, een fantasie.
(2:1). Ik zie alleen het verleden. (7)
(2:2-4) Wanneer ik om
me heen kijk, veroordeel ik de wereld waarnaar ik kijk. Ik noem dit zien. Ik
reken alles en iedereen het verleden aan en maak ze tot mijn vijand.
Wanneer we de metafysica van de Cursus begrijpen realiseren we
ons dat deze regels waar zijn. Ons bestaan als individu is begonnen door van God
onze vijand te maken. We hebben, als de ene Zoon, die gedachte geprojecteerd en
een wereld gemaakt met miljarden en miljarden deeltjes. Het gevolg: een
overwicht van het principe van ‘de een of de ander’, zowel in ons denken als in
onze en ervaring. We kennen in onze wereld dan ook een speciale liefde en rekenen
iedereen en alles het verleden aan en maken de ander tot onze vijand. En wat is
het verleden? Zonde. We hebben in het verleden gezondigd, hebben dit naar
buiten geprojecteerd en zien het daarom nu in iedereen. Wat we denken te zien –
een wereld van afscheiding en zonde – bestaat echter niet in de werkelijkheid.
(2:5-7) Wanneer ik
mezelf vergeven heb en me herinner Wie ik ben, zal ik wie of wat ik maar zie,
zegenen. Er zal geen verleden zijn en daarom ook geen vijand. En ik zal met
liefde kijken naar alles wat ik eerst niet zag.
Wanneer er niets anders dan de Zegen van God is in mijn
denkgeest, dan is dit het enige wat ik kan zien. Wanneer ik mij bewust ben dat
ik een kind ben van God leer ik in te zien dat ik niet afgescheiden ben van Hem
en dat zonde niet bestaat. Zonder zonde is er ook geen verleden en kan ik niet langer
vanuit deze instelling projecteren. Wat wel overblijft is de zegening van
liefde over alle dingen gezien we onszelf gezegend hebben met de gedachte van
de vergeving.
(3:1). Mijn denkgeest is voortdurend bezig met
voorbije gedachten. (8)
(3:2-3) Ik zie alleen
mijn eigen gedachten en mijn denkgeest is voortdurend bezig met het verleden.
Wat kan ik dan zien zoals het is?
Zolang we geloven dat we afgescheiden en speciaal zijn is
visie niet mogelijk. De achterliggende gedachte is de verborgen wens van het
ego om voor altijd slachtoffer te zijn van omstandigheden waarover we geen
macht lijken te hebben maar waar iets of iemand buiten ons aansprakelijk is. Het
ego wil zijn stukje van de afscheidingscake blijven krijgen en geniet van elke hap
van schuld.
(3:4) Laat me eraan
denken dat ik naar het verleden kijk om te voorkomen dat het heden in mijn
denkgeest daagt.
Blijven vasthouden aan het verleden en aan onze
aanvalgedachten heeft als doel om ons weg te houden van het heden, van het heilig
ogenblik en van het ‘dagen’ van de liefde van Jezus in onze denkgeest. In de
aanwezigheid van zijn liefde kunnen we niet langer blijven bestaan als speciale
en met haat gevulde individuen.
(3:5-6) Laat me
begrijpen dat ik de tijd probeer te gebruiken tegen God. Laat me leren het
verleden los te laten, in het besef dat ik zodoende niets opgeef.
Opnieuw zien we het doel van de wereld van tijd en ruimte.
Het ego gebruikt de lineaire tijd – verleden (zonde), heden (schuld) en
toekomst (angst)- als de manier om zijn onderliggend denksysteem opnieuw te bekrachtigen. Op die manier wordt het herinneren aan het Al verhinderd door
het niets van het ego.
(4:1). Ik zie niets zoals het nu is. (9)
(4:2-4) Als ik niets
zie zoals het nu is, kan inderdaad gezegd worden dat ik niets zie. Ik kan
alleen zien wat nu is. De keuze is niet het verleden of het heden zien, de
keuze is slechts: zien of niet zien.
We kunnen het verleden niet zien want er is geen verleden,
geen zonde, geen afscheiding. Dus wat we denken dat we zien - wat ik me
herinner uit het verleden en wat ik nu zie, is een projectie vanuit een zondig
verleden.
(4:5) Wat ik verkoos
te zien, heeft me mijn visie gekost.
En dit is precies de reden waarom ik gekozen heb om te zien!
De visie van Christus weerspiegelt de Eenheid van Gods enige Zoon en ziet het
Zoonschap als een, iedereen is hetzelfde, er zijn geen bijzondere of speciale mensen.
Perceptie, anderzijds, is ontstaan door de behoefte om ons te verdedigen tegen
deze kennis.
(4:6) Nu wil ik
opnieuw kiezen, opdat ik kan zien.
Let op de terugkerende klemtoon die gelegd wordt op de
kracht van ons denken om te kiezen. Zelfs als we nog niet klaar zijn om deze
keuze te maken – wanneer visie ons nog teveel afschrikt - kunnen we op zijn
minst de mogelijkheid erkennen dat we een keuze kunnen maken en onszelf
vergeven dat we nog niet in staat zijn die keuze te maken.
(5:1). Mijn gedachten betekenen niets. (10)
(5:2-5) Ik heb geen
privé-gedachten. Toch ben ik me alleen van privé-gedachten bewust. Wat kunnen
deze gedachten betekenen? Ze bestaan niet en dus betekenen ze niets.
Mijn gedachten betekenen niets omdat het ‘mijn’ gedachten
zijn. Ze zijn gesteund op afscheiding en exclusiviteit en zijn daarom gesteund
op precies het tegenovergestelde van de Eenheid van de Hemel.
(5:6-7) Toch is mijn
denkgeest deel van de schepping en deel van haar Schepper. Wil ik mij niet
liever aansluiten bij het denken van het universum dan alles wat echt het mijne
is te verdoezelen met mijn armzalige, betekenisloze ‘privé-gedachten’?
Belangrijk hier is dat Jezus het heeft over ‘alles wat echt
het mijne is', niet wat ik denk dat het mijne is. Wat werkelijk het mijne is
zijn de gaven van de Hemel: liefde, eeuwig leven, ware vrijheid en perfecte
eenheid.
Het is duidelijk dat Jezus niet veel aan onze
individualiteit denkt en hij vraagt ons om er zelf ook niet teveel aan te
denken. Het probleem is echter dat wij er heel veel waarde aan toegekend hebben.
Wanneer we oprecht met Een Cursus in Wonderen werken wordt het ons duidelijk
hoeveel waarde we hieraan toegekend hebben, hoezeer we een autoriteitsproblemen
hebben en hoezeer we niet willen dat iemand ons iets anders komt vertellen. Het
is in feite arrogant om zo te denken en we moeten ons van deze arrogantie
bewust worden zonder onszelf hiervoor te veroordelen, met andere woorden ons realiseren
waar onze gedachten vandaan komen en bovendien dat ze een dwaze vergissing zijn.
Het is duidelijk dat Jezus ons voortdurend herinnerd aan de
waarheid, maar ons niet veroordeelt voor onze illusies. Hij lacht soms een
beetje om ons maar zijn houding is absoluut niet straffend. Hij zegt eenvoudig:
‘Zie alsjeblief in dat jij het mis hebt en dat ik gelijk heb. Zolang je in de
andere richting blijft denken zal je niet gelukkig zijn. Ik ben niet degene die
je wil straffen, jij straft jezelf. Ik wacht geduldig op jou, maar waarom zou
je je geluk nog langer uitstellen?’ ‘Waarom nog langer wachten op de Hemel?’ (Wd1.
131. 6:1; Wd1. 188. 1:1)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten