woensdag 24 februari 2016

Thema uit Een Cursus in Wonderen - 79 - De kracht van het denken gebruiken.




Deze middag bespreken we de kracht van het denken. Dit is een onderwerp waar we keer op keer en op verschillenden manieren op terugkomen omdat het de kern raakt van Een Cursus in Wonderen, met name dat we een denkgeest hebben en dat deze denkgeest over alle kracht over Hemel en aarde beschikt en zoals Jezus dit in zijn Cursus leent uit de Bijbel. In feite is het de kracht om voor de Hemel te kiezen of voor de aarde wat, in deze context, gelijk staat aan het ego.
Waar ik het hier nu in het bijzonder wil over hebben is de vergelijking van de betekenis die de Cursus geeft aan de kracht van het denken en het gebruik van het denken, met wat tegenwoordig overheerst in vele spirituele richtingen die nu gangbaar zijn en dat is de manier waarop de mensen de kracht van het denken gebruiken of geloven dat ze kunnen gebruiken om dingen gedaan te krijgen in de wereld waarbij ze voelen dat hun denkgeest dingen kan aantrekken, dat men denkt dat men dingen kan aantrekken zowel goede als slechte, positieve of negatieve, gezondheid of ziekte, goede dingen die in hun leven gebeuren, slechte dingen die in hun leven gebeuren.
Vele studenten van Een Cursus in Wonderen worden tot dit soort denken aangetrokken en denken dat ze werkelijk de Cursus leren, maar op een andere manier. Mijn punt hier nu is dat dit twee dingen zijn die precies tegenover elkaar staan. Ze zijn niet hetzelfde.
Er zijn twee manieren om de duidelijke verschillen te begrijpen tussen hoe de Cursus de denkgeest en ons gebruik van de kracht van het denken ziet en op welke manier die spirituele richtingen er gebruik van maken. En laat mij toe hier iets aan te halen, iets wat ik vele keren aanhaal: de Cursus vergelijken met andere denksystemen en kijken naar andere systemen gezien vanuit het perspectief van de Cursus is niet beweren dat de Cursus beter is, het is gewoon dat de Cursus anders is.
De Cursus maakt het aan de hand van zijn drie boeken heel duidelijk hoe anders de leer van Een Cursus in Wonderen is dan die van het traditionele bijbelse Christendom. Jezus zegt niet dat wat er in de Bijbel staat verkeerd is of dat men, wanneer men de Bijbel volgt, men niet terug zal keren naar huis. Hij zegt enkel dat het een andere vorm van spiritualiteit is.
Wanneer je nu vanuit het standpunt van de Cursus bijvoorbeeld naar de Bijbel kijkt - om te blijven bij wat ik daarnet heb aangehaald - en de manier waarop de mensen de Bijbel in praktijk hebben gebracht dan kan je zien hoe verschillend dit is van de Cursus en hoe het in feite een ander denksysteem van het ego weerspiegelt.
Wanneer je het bekijkt vanuit het ander standpunt, vanuit het standpunt van de Bijbel naar de Cursus, dan wordt gezegd dat de Cursus het werk van de duivel is.
Jezus zei ooit tegen Helen: ‘Neem het pad van iemand anders niet aan als jouw pad en oordeel hier ook niet over. Je moet het pad dat voor anderen dienstbaar is niet gebruiken wanneer dit nu voor jou gemaakt is.’
Dus nogmaals, wanneer we het hebben hoe de Cursus anders kijkt naar de denkgeest dan andere nu gangbare spiritualiteiten, dan zeggen we hier enkel mee dat zij een andere vorm van de universele cursus vertegenwoordigen. Er zijn dus twee belangrijke manieren waarop we naar deze verschillen kunnen kijken.
Wanneer we het hebben over het gebruik van het denken om dingen gedaan te krijgen in deze wereld dan gaan we ervan uit dat er een uiterlijke wereld is en dat er dingen in de wereld zijn die betekenis hebben voor ons, die belangrijk zijn voor ons, die van belang zijn voor ons of voor onze geliefden of voor de wereld in het algemeen. Dit gaat echter regelrecht in op de fundamentele metafysische basis van Een Cursus in Wonderen die zegt dat er geen wereld is.
‘Ideeën verlaten hun bron niet.’ De gedachte van de afscheiding heeft zijn bron via projectie nooit verlaten om op die manier een wereld van afscheiding te maken, het fysieke universum of de kosmos.
Hier kan je dus het grote verschil zien: de focus van de Cursus is altijd gericht op de denkgeest en niet op wat de denkgeest doet in de wereld. Want, trouwens, hoe kan een denkgeest in de wereld iets doen wanneer er helemaal geen wereld is? Gezien vanuit de non-dualistische metafysica van Een Cursus in Wonderen is dit totaal zinloos.
Een tweede belangrijk verschil is dat wanneer men het heeft om de kracht van het denken te gebruiken om dingen te verkrijgen in de wereld, dat er dingen werken in de wereld, dan gaan men uit van de veronderstelling dat men weet wat het beste is voor zichzelf.
Je hebt de eerste werkboeklessen waar les 24 zegt: ik weet niet wat mijn hoogste belang is? Hoe zou ik in staat zijn te weten – en met ‘ik’ bedoel ik het ego. De ‘ik’ is een lichaam dat gelooft dat het interactief is met andere lichamen of dat het nood heeft aan bepaalde dingen of doelstellingen. Hoe kan ik, als een ego, weten wat in mijn hoogste belang is? Alles wat in het hoogste belang is, is alles wat het ego groter maakt, die het denksysteem dat het ontstaan gaf aan het ego vergroot, die het ego in stand houdt en het telkens en telkens weer aansterkt; alles wat ik dus doe dat gesteund is op wat ik wil of denk dat ik wil of wat goed is voor mij of voor mijn geliefden of hoe de wereld van mijn ego moet zijn.
Dit betekent dus dat ik niet weet wat mijn hoogste belang is omdat mijn hoogste belang altijd te maken heeft met het verlaten van deze wereld in zijn geheel, de uiterlijke wereld te verlaten - en we hebben het nu niet over het sterven hier, we hebben het nu over bewustzijn – de uiterlijke wereld verlaten omdat ik wil weggaan van de wereld die binnenin is, namelijk het denksysteem van afscheiding die de wereld gemaakt heeft.
Deze twee belangrijke verschillen onderscheiden de Cursus van andere spiritualiteiten. Het feit is dus dat het gebruiken van de kracht van het denken gericht is op wat de denkgeest binnen zichzelf doet: kiezen voor het ego als zijn leraar of voor de Heilige Geest of Jezus als zijn leraar. Kiezen voor oordeel als zijn manier van denken of voor de visie van vergeving als zijn manier van leven. En ten tweede, het idee dat ik weet wat het beste is voor mij en wat juist is voor mij.
De hele Cursus is opgebouwd op de gedachte dat wij niet weten wat het beste is voor ons omdat we dit vragen aan de enige in het universum die het niet weet wat goed is voor ons, nl. het ego en wat enkel is om het ego en zijn denksysteem te vergroten.
De basisregel dus van Een Cursus in Wonderen is dat Jezus wil dat we onze aandacht van de wereld buiten ons, van onze relaties die buiten ons lijken te zijn, terugtrekken, dit terugbrengen naar binnen zodat we ons uitsluitend richten op de enige ware relatie, de relatie met hem of met de Heilige Geest die een weerspiegeling is van onze ultieme relatie met God. En kiezen voor Jezus als onze leraar betekent kijken naar onze relatie met het ego en zeggen: dit is een vergissing die ik niet langer wil.

Op die manier komt de verlossing via Een Cursus in Wonderen en niet door het beter maken van onze lichamen of door onszelf beter te voelen, maar door ons te helpen om ons werkelijk beter te voelen door het denksysteem van het ego volledig los te laten. 



woensdag 17 februari 2016

Thema uit Een Cursus in Wonderen - 67 - Les 49 - 'Gods Stem spreekt tot mij de hele dag.'



Voor hen (maar natuurlijk ook voor anderen) die op 1 januari begonnen zijn met het werkboek en elke dag met een nieuwe les zijn begonnen is dit een mooie aanvulling voor de les voor morgen, les 49.

Het onderwerp voor vandaag is les 49 uit het werkboek ‘God Stem spreekt tot mij de hele dag.’ Dit is een van de lessen die makkelijk verkeerd begrepen wordt en, spijtig genoeg, ook vaak verkeerd begrepen wordt.
Het is duidelijk dat de les zegt dat de Stem van God (de Heilige Geest) wel degelijk de hele dag tot mij spreekt, maar de les zegt niet dat we die Stem ook de hele dag door horen en hierin schuilt het gevaar.
Het probleem is niet ons juist gerichte denken waar de Stem van God is, het probleem is de storende lading die gemaakt werd door het ego, het onjuist gerichte denken. Het doel van de hele Cursus komt er dus niet op neer om ons te helpen om de Heilige Geest te horen spreken, de focus van deze cursus is veeleer om die lading te verwijderen die het horen van de Stem van God verstoord.
In workshops en in klassen haalde ik in het verleden vaak aan dat de juiste vraag die men de Heilige Geest stelt niet is: ‘Wat moet ik doen?’ of ‘Waar moet ik heengaan?’, enz.
De juiste vraag die gesteld moet worden is: ‘Waarom doe ik niet datgene wat Jij mij zegt dat ik moet doen zodat ik jouw Stem de hele dag door tot mij zou horen spreken?’ En het is natuurlijk zo dat Hij tegen ons zegt dat vergeven het onjuist gerichte denken opruimt. Dat we onze oordelen opgeven, dat we ons denken gedurende de dag in de gaten houden op alle onvriendelijke gedachten, alle manieren waarop we deze aanvalsgedachten willen rechtvaardigen en onze boze gevoelens erover. En zolang we hier naar kijken en hier niets aan doen, wat dus betekent er naar kijken zonder ons schuldig te voelen, er naar kijken met het doel de duisternis van deze gedachten te brengen naar het licht van de vergeving van de Heilige Geest, dan zullen deze gedachten stand blijven houden en als zij stand blijven houden dan blijven zij deze storing dienen.
In hoofdstuk 24 (T24.II.4:1-5:1) is er een passage waar Jezus het heeft over hoe de stem van de speciaalheid de Stem van de Heilige Geest overstemt. Wel hier gaat het om. Daarom zijn wij zo aangetrokken tot onze speciale relaties, onze speciale verslavingen, onze speciale liefdes en speciale haat. We voelen ons aangetrokken om afhankelijk te zijn van anderen zodat wij ons goed zouden voelen. Of we zijn afhankelijk van anderen zodat wij ons goed voelen op basis van hun aanval tegen ons. Want wanneer zij degenen zijn die ons aanvallen, dan zijn ook zij degenen die hiervoor door God gestraft zullen worden waardoor wij van deze straf ontheven worden. Dit verklaart waarom dit zo is. Wanneer ik het toelaat om de Stem van vergeving van de Heilige Geest te horen, de Stem van de Verzoening (de Verzoening in de term die de Cursus gebruikt voor het ware principe van verlossing die zegt dat de afscheiding van God nooit is gebeurd, de afscheiding van Wie ik werkelijk bent nooit is gebeurd, de afscheiding die ik tussen mijzelf en alle andere mensen in mijn leven waarneem heeft nooit plaatsgevonden, maar is slechts deel van een ijdele droom die geen enkel gevolg heeft), wanneer dit waar is, dan is er geen afscheiding, is er geen zonde, is er geen gevoel van schuld over datgene wat ik geloof dat ik gedaan heb, dan is er geen angst voor bestraffing die mij en iedereen als de ene Zoon er toe gebracht heeft om de denkgeest te ontvluchten en de wereld te maken, onszelf op te splitsen in miljarden en miljarden deeltjes (elk klein deeltje wordt door lichaam gehuisvest). En het toppunt hiervan is dat er geen ‘ik’ is. Er is geen mens, fysiek of psychisch, met een verleden, een heden en een te verwachten toekomst want dit alles maakt deel uit van de droom en bestaat dus niet. Maar aangezien ik wel hou van wie ik ben en zelfs als ik niet hou van wie ik ben dan hou ik wel van het feit dat ik besta. Maar door ditzelfde toedoen - en een van de redenen waarom de bijbel zo verschrikkelijk populair is geworden - is dat de god van de bijbel ons kent. Mogelijk houdt hij niet van ons en wil ons zelfs op een van zijn slechte dagen straffen, maar uiteindelijk ziet hij ons wel staan. En het is die waarneming van ons die zo belangrijk is. Wanneer Jezus ons zegt dat we God om speciale gunsten vragen en Hij hier niet aan tegemoetkomt omdat deze tegemoetkoming Hem vreemd is, het verzoek is vreemd voor Hem, is dit zeggen dat wij willen dat God aandacht heeft voor onze individualiteit, voor ons afgescheiden zelf en omdat God dit niet gedaan heeft, omdat Hij dit niet kon, hebben we Hem ontslag gegeven en hebben we een niet liefhebbende god gemaakt, met name de god van de bijbel, de god die ons opmerkt. De god die ons als een individu heeft geschapen, de god die ons door en door kent. En het is die god waar we van houden, zelfs op zijn slechtste dagen wanneer hij niet-vergevend en oordelend is.

Het probleem is dus dat we de stem en het denksysteem van het ego koesteren en dat we dit denksysteem nodig hebben als een verdediging omdat de Stem van God inderdaad de hele dag tot ons spreekt. Het probleem is dat we Hem niet horen omdat we Hem niet willen horen. En dus is een van de belangrijkste klemtonen van een Cursus in Wonderen – en misschien wel het belangrijkste van alle dingen die Jezus wil dat we begrijpen omdat we op die manier het ego ongedaan maken door onze investering in het horen van de stem van het ego boven Zijn Stem, in te trekken. Dat is in de eerste plaats onze motivatie om hier in deze wereld geboren te worden, nogmaals, als een individueel, psychische en fysieke entiteit, maar het is tevens de motivatie die voorbij elke onvriendelijke gedachte ligt, elke speciale gedachte van zowel speciale liefde als speciale haat, gedachten en ervaringen van mensen die ons genoegen doen of van mensen en situaties die ons pijn bezorgen. Dit alles is het heropvoeren van het oorspronkelijke ogenblik waarin we in zekere zin tegen God gezegd hebben dat Hij kon ophoepelen, dat Zijn Liefde niet voldoende was. En telkens wanneer we een onvriendelijke, oordelende gedachte hebben over iemand of iets dan zeggen we tegen Jezus en de Heilige Geest: hoepel op. Ik ben niet geïnteresseerd in Jouw boodschap over vergeving. Ik ben niet geïnteresseerd om Jouw Stem te horen. In plaats hiervan wil ik deze stem, ik wil de stem die mijn speciaalheid behoud, die mijn uniek zijn behoud waardoor ik als een individu blijf. En het is in het herkennen van deze motivatie om de stem van het ego te horen die ons uiteindelijk in staat stelt om deze stem los te laten omdat we herkennen hoe pijnlijk deze keuze is en waarom zou ik voor pijn kiezen wanneer ik in plaats hiervan de vreugde van God kan kennen?

woensdag 3 februari 2016

Thema uit ECIW - 59 - Wil ik hem (mijn broeder) werkelijk zondeloos zien?




In hoofdstuk 20 van de tekst is er een zin over onze broeder waarin Jezus ons vraagt om onszelf de vraag te stellen: ‘Wil ik hem werkelijk als zondeloos zien?’. Dit wordt het onderwerp voor deze morgen.
Belangrijk hier is dat ons niet gevraagd wordt niet te kijken … . We worden niet gevraagd om onze broeder niet als een lichaam te zien want dit is in deze wereld praktisch onmogelijk omdat we zo zeer geïdentificeerd zijn met onze lichamen.
De meeste studenten van de Cursus herinneren zich wellicht de zin uit hoofdstuk 2 waarin Jezus zegt dat het bijna onmogelijk is om in deze wereld onze fysieke ervaring te ontkennen (T2.IV.3:8-11) en dat dit een bijzonder ongepaste vorm van ontkenning is en dit, nogmaals, komt omdat we zo geïdentificeerd zijn met onze lichamen.
In feite is het zo dat we denken dat we een lichaam zijn die Een Cursus in Wonderen leest. We denken dat we een boek vasthouden in onze handen. We denken dat we lezen met onze ogen. We denken dat we naar opnames van workshops luisteren met onze oren. We denken dat we met ons brein nadenken over wat we gelezen hebben. We denken dat ons lichaam reageert op dat wat we denken dat we lezen, enz., enz. en daarom is het praktisch onmogelijk te ontkennen dat we een lichaam zijn.
Dus zegt Jezus niet om onze fysieke ervaring te ontkennen, onze visuele waarneming van iemand als een lichaam, net zo min als we datgene wat het lichaam doet moeten ontkennen. Wat hij ons echter wel vraagt te ontkennen is de interpretatie van het ego over wat het lichaam doet of hoe het lichaam er uit ziet. Bijvoorbeeld, wanneer er iemand ziek is, stervende of gestorven is dan is onze ervaring als een lichaam in deze wereld dat deze persoon ziek is, dat deze persoon stervende is of dat deze persoon inderdaad gestorven is en dus niet langer aanwezig is bij ons.
Dat is een leugen. Dat is de interpretatie van het ego gesteund op zijn geloof dat de afscheiding werkelijk is en dat het lichaam, die de belichaming vormt van deze gedachte, ook werkelijk is.
In de Cursus wordt ons echter telkens en telkens weer gezegd dat ‘ideeën hun bron niet verlaten’ en dat het idee van de afscheiding nooit zijn bron in de denkgeest verlaten heeft wat wil zeggen dat er geen lichaam is en dat er geen wereld is. Het is dus de denkgeest die interpreteert wat de fysieke ogen zien en wat het brein met deze zintuiglijke gegevens doet. De kwestie dus is wat de denkgeest interpreteert.
In het Handboek voor Leraren herinnert Jezus ons er aan dat we niet boos worden op een feit, maar op de interpretatie van dat feit. Het feit is dat het wel zo kan zijn dat jij mij hebt aangevallen of mensen, met wie ik mij identificeer, hebt aangevallen. De interpretatie is echter dat je ‘mij’ hebt aangevallen. Mogelijks heeft jouw lichaam iets gedaan, heeft je mond dingen gezegd, maar dit heeft niets te maken met ‘mij’ tenzij, zoals het einde van het hoofdstuk 27 zegt, tenzij ik nagelaten heb in te zien dat het mijn droom is. En in deze context is de droom dat ik de afscheiding wil behouden, die gelooft dat ik van God gestolen heb, maar dat ik iemand anders hiervoor verantwoordelijk stel. Dat is mijn droom, een zondebok vinden, iemand vinden op wie ik mijn onbewuste schuld, over de zonde die ik waarneem als de afscheiding van mijn bron, kan projecteren. Dat is mijn droom. Daarom is het zo dat ik wil dat mensen mij aanvallen zodat ik met een beschuldigende vinger naar hen kan wijzen en kan zeggen: ‘Zie, mijn broeder, door jouw schuld moet ik sterven.’ Het is jouw fout, niet die van mij. En zoals het in het begin van hoofdstuk 27 staat – hetzelfde deel waarin de zin ‘Zie, mijn broeder, door jouw toedoen sterf ik.’ staat – dat de zonden van jouw broeder in de Hemel geschreven staan en hem voor gaan. Met andere woorden, God die in de Hemel is ziet de zonden van iemand anders wat mij dus mij, Hem en de wereld aantoont dat je inderdaad gezondigd hebt tegenover mijn lichaam dat moet lijden.
Dus, nogmaals, we worden niet gevraagd om de zondeloosheid te zien van onze broeder, we worden niet gevraagd om zijn lichaam niet waar te nemen. We worden gevraagd om te kijken naar onze wens om onze broeder zondeloos te zien. Wil ik mijn broeder werkelijk als zondeloos zien? En zolang ik mij identificeer met mijn ego klinkt er een duidelijk ‘nee’. Ik wil hem niet zondeloos zien. Ik wil hem zondig zien.
Ik ontken dus niet wat jouw lichaam doet. Ik ontken de interpretatie van mijn ego van wat jouw lichaam doet, namelijk dat jij ‘mij’ dit aandoet. Dit rechtvaardigt het hokje waar ik jou als zondaar in plaats en daarom zal God jou straffen in plaats van mij en dit is gesteund op het basisprincipe van het ego van ‘de een of de ander’. Als jij de ‘zondaar’ bent, dan ben ik zondeloos. Ben ik de zondaar, dan ben jij zonder zonde. Nogmaals, om mijn afscheiding te kunnen behouden, waarvan ik geloof dat ik die van God gestolen heb, is het nodig dat ik iemand anders kan vinden die ik hiervoor verantwoordelijk stel, omdat dan die persoon in plaats van mijzelf gestraft zal worden.
Om mijn broeder dus zondeloos te kunnen zien, om het verlangen te hebben mijn broeder als zondeloos te zien, moet ik eerst het onderliggende verlangen hebben dat ik mijn oorspronkelijke belofte aan het ego moet corrigeren, mijn geloof dat het ego gelijk heeft en dat de Heilige Geest en Jezus ongelijk hebben.
Het antwoord op deze vraag hangt dus af van mijn keuze van leraar of voor het ego, met zijn denksysteem van zonde, schuld, angst en straf of voor Jezus, met zijn denksysteem van vergeving, vrede en genezing. Het antwoord op die vraag is dus gesteund op de keuze van mijn leraar en de keuze van leraar hangt af van mijn keuze of ik nog steeds in de droom wil blijven of dat ik er uit wil ontwaken.
Het komt uiteindelijk neer op die ene fundamentele keuze: wil ik ontwaken of wil ik in slaap blijven?