donderdag 31 mei 2018

Les 39 - Mijn heiligheid is mijn verlossing. – deel 4


(5) Voor de vier langere oefenperioden vandaag valt een volle vijf minuten beslist aan te raden en het doen van langere en frequentere oefensessies verdient aanmoediging. Als je het minimaal vereiste te boven wilt gaan, worden eerder méér dan langere sessies aanbevolen, met overigens de suggestie beide te doen.

We zien hier opnieuw hoe Jezus ons liefdevol aanmoedigt in ons oefenen. Het is duidelijk dat hij wil dat we gedurende de dag zo dikwijls mogelijk aan hem en aan zijn boodschap denken, hij wil echter niet dat wij enige vorm van dwang voelen omdat dwang meestal angst met zich meebrengt.

(6) Begin de oefenperioden zoals gewoonlijk met het idee van vandaag voor jezelf te herhalen. Spoor dan met gesloten ogen je liefdeloze gedachten op, in welke vorm ze maar opdoemen: onbehagen, depressiviteit, kwaadheid, angst, bezorgdheid, agressie, onzekerheid, enzovoort. Welke vorm ze ook aannemen, ze zijn liefdeloos en daarom beangstigend. En dus zijn zij het waarvan jij moet worden verlost.

Dit is een treffende en niet mis te verstane uitspraak dat jij gered moet worden van jouw gedachten. Het probleem is echter dat we ze niet kennen omdat we denken dat onze gedachten een vlucht hebben genomen en buiten ons bestaan. Dat is de reden waarom er zo de nadruk gelegd wordt op het belang van het onderzoeken van onze gedachten. Een van de meest belangrijke thema’s van deze lessen is inderdaad het gedachtenonderzoek van onze liefdeloze gedachten. Sporadisch zegt Jezus om ook eens te zoeken naar de liefdevolle, zoals binnenkort zal blijken, maar in het algemeen ligt zijn focus op de liefdeloze gedachten omdat zij het probleem vormen en het zijn deze gedachten die we naar het licht van de waarheid moeten brengen. Eens de duisternis ervan verdreven is verschijnen eenvoudig de liefdevolle gedachten ervoor in de plaats.

(7) Specifieke situaties, gebeurtenissen of personen die jij associeert met allerlei liefdeloze gedachten zijn geschikte onderwerpen voor de oefeningen van vandaag. Het is voor jouw verlossing geboden dat jij ze anders gaat zien. Het is immers je zegen daarover die jou zal verlossen en visie geven.

Dit is een zeer rake uitspraak: ‘Het is voor jouw verlossing geboden dat jij ze anders gaat zien.’ Hoe kan je ze anders zien als je ze al helemaal niet ziet? Daarom is het dat jij je denken moet onderzoeken op liefdeloze gedachten. Jezus heeft je reeds verteld dat hij weet dat jij niet begrijpt waar hij het over heeft. Meer zelfs, je zal vast en zeker zijn onderricht niet aanvaarden omdat je niet gelooft dat schuld de hel is. Daarom moet je niet doen alsof je een fantastische student bent en dat je alles in deze lessen geloofd. Wat jou een fantastische student van Een Cursus in Wonderen maakt is dat jij jezelf vergeeft dat je niet alles wat hier staat geloofd. Herinner je dat het de bedoelingidee is je liefdeloze gedachten naar zijn liefde te brengen om ze op die manier te herinterpreteren. Het is essentieel dat je de aanwezigheid ervan herkent en aanvaardt en dit ten behoeve van je genezing en verlossing.

(8) Onderzoek je denkgeest langzaam op elke gedachte die tussen jou en je verlossing staat, zonder bewust te selecteren en zonder speciaal op één daarvan te veel de nadruk te leggen. Pas op elk het idee voor vandaag als volgt toe:

Mijn liefdeloze gedachten over __ houden mij in de hel.  Mijn heiligheid is mijn verlossing.

Om deze belangrijke uitspraak nog maar eens te benoemen, dit is wat Jezus in de tekst bedoelt waar hij zegt:

Het is niet jouw taak op zoek te gaan naar liefde, maar enkel in jezelf alle hindernissen te zoeken die jij ertegen opgeworpen hebt en die te vinden. (T. 16. IV.6:1)

Dit aspect van ons vergevingsproces is zo essentieel dat het in bijna elke les zou kunnen herhaald worden. We moeten voortdurend waakzaam zijn voor onze liefdeloze gedachten ten einde ze naar de Aanwezigheid van Liefde in onze denkgeest te brengen die ze zachtaardig zal wegschijnen. Onze taak, nogmaals, is eerder te zoeken en te vinden, het verwijderen behoort toe aan de Heilige Geest.
Het vervolg van de les bevat verdere begeleiding en instructies voor de dagelijkse oefeningen. Merk vooral de vriendelijke herinnering op dat we uiteindelijk nog maar aan het begin staan van onze reis:

(9) Je zult deze oefenperioden wellicht makkelijker vinden als je ze afwisselt met verscheidene korte perioden waarin je het idee van vandaag alleen een paar maal langzaam voor jezelf herhaalt. Misschien helpt het je ook om een paar korte momenten in te lassen waarin je je gewoon ontspant en schijnbaar nergens aan denkt. Concentratie volhouden is in het begin heel moeilijk. Het zal veel makkelijker worden naargelang je denkgeest meer gedisciplineerd raakt en zich minder laat afleiden.

‘Concentratie volhouden’ wordt een van onze eigenschappen naarmate we een meer gevorderd begrip hebben bereikt en we meer in staat zijn om aan Jezus en zijn boodschap van vergeving te denken. Het bereiken van de werkelijke wereld, het ultieme doel van Een Cursus in Wonderen, komt wanneer onze concentratie permanent wordt – de juist gerichte correctie die het onjuist-gerichte probleem ongedaan heeft gemaakt en enkel de herinnering aan God die gloort op onze genezen en heilige denkgeesten.

(10) Voel je intussen vrij om in de oefenperioden elke vorm van variatie aan te brengen die je maar aanspreekt. Maar verander het idee zelf niet terwijl je de methode van toepassing varieert. Hoe je het idee ook verkiest te gebruiken, het moet zo geformuleerd worden dat zijn betekenis het feit blijft behouden dat jouw heiligheid je verlossing is. Beëindig elke oefenperiode door het idee nog eens in zijn oorspronkelijke vorm te herhalen en eraan toe te voegen:

Als schuld de hel is, wat is dan het tegendeel?

Jezus introduceert hier het idee dat we soepel kunnen zijn in onze oefeningen, maar doet duidelijk ook een oproep om een begin te maken met het veralgemenen van het proces op alle situaties en omstandigheden. Door ons aan te manen het idee niet te veranderen, introduceert hij, op een zachte manier, het belangrijke thema van inhoud en vorm; in de vorm waarin we vergeving of liefde uitdrukken mogen we variatie brengen zolang de inhoud ervan maar dezelfde blijft.
De laatste alinea moedigt ons aan om gedurende de dag meer en meer bewust te zijn om het idee van de dag toe te passen wanneer we in de verleiding komen te luisteren naar het dogma van het ego over schuld:

(11). Bij de korte toepassingen, die ongeveer drie tot vier keer per uur gedaan moeten worden en zo mogelijk meer, kun jij jezelf deze vraag stellen, het idee van vandaag herhalen en liefst beide doen. Wanneer zich verleidingen voordoen, is een bijzonder nuttige vorm van het idee deze:

Mijn heiligheid is mijn verlossing hiervan.
Op die manier kunnen we snel inspelen op de verleidingen van onze ego’s om ons schuldig en angstig te voelen en zullen we in die mate vooruitgang boeken in het doel om te weten dat onze heiligheid onze verlossing is en dat we heilig zijn.

dinsdag 29 mei 2018

Les 39 - Mijn heiligheid is mijn verlossing. – deel 3


(3:1-3) We hebben al gezegd dat jouw heiligheid de verlossing van de wereld is. En je eigen verlossing dan? Je kunt niet geven wat je niet hebt.

De wereld is niets meer dan een spiegel van wat jij gelooft dat je bent en daarom is de verlossing van de wereld en van jezelf een en hetzelfde.
Hebben en geven, geven en ontvangen, hebben en zijn - zijn in de Cursus gelijk (zie hiervoor bijv. T. 6. V) en daarom ook hetzelfde. Wanneer de werkelijkheid van liefde, die de enige werkelijkheid is, een perfecte onverdeelde eenheid is en niets anders, dan is wat ik ben dat wat ik heb en wat ik geef is wat ik ontvang: want nogmaals het is allemaal hetzelfde. Het is een synoniem voor de dynamiek die zegt dat liefde is en dat er niets anders is dan liefde. In deze wereld is hebben, zijn, geven en ontvangen natuurlijk verschillend. Wanneer ik jou iets geef dan heb ik het niet langer. De betekenis benadrukt meer onze noodzaak om de Verzoening voor onszelf te accepteren en niet voor iemand anders. Ik kan een ander niet helpen wanneer ik een ongenezen genezer blijf (T. 9.V). De volgende regel maakt dit duidelijk:

(3:4-5) Een verlosser moet verlost zijn. Hoe kan hij anders verlossing uitdragen?

Niets in Een Cursus in Wonderen zal voor jou enige betekenis hebben – intellectueel noch in je ervaring – tenzij jij je realiseert dat alles één is, zowel binnen de droom van het ego als in de Hemel. De schuld in jouw onjuist gerichte denken is dezelfde schuld in ieders denken. Net zo is je juist gerichte denken. Wanneer je iemand vergeeft dan vergeef je iedereen omdat iedereen gelijk is. Vergeving moet daar beginnen en eindigen waar het nodig is, in ons denken, daar waar de oorspronkelijke keuze voor de schuld werd gemaakt. We hebben gezien dat als we de verlossing voor onszelf aanvaarden het automatisch door ons uitgebreid wordt om het hele Zoonschap als één te omarmen.

(3:6) De oefeningen van vandaag gelden voor jou, in het besef dat jouw verlossing doorslaggevend is voor de verlossing van de wereld.

Ik hoef me geen zorgen te maken om de wereld te redden of om een schrikbarende toestand te verbeteren of dit nu algemeen is of persoonlijk. Ik moet enkel ‘bezorgd’ zijn om mezelf te redden, wat wil zeggen dat ik Jezus vraag mij te helpen anders te kijken naar de verkeerde beslissingen en gedachten die ik gemaakt heb.

(3:7) Wanneer jij de oefeningen op jouw wereld toepast, strekt dat de hele wereld tot voordeel.

Gezien vanuit het standpunt van de wereld houdt dit natuurlijk geen enkele steek. Dus, wanneer studenten deze les benaderen vanuit een denken dat zij nog steeds werkelijk iemand zijn die in een wereld leven die zij kunnen redden, dan interpreteren ze het onderricht van Jezus, dat er geen wereld is, verkeerd, iets wat later in het werkboek meer aandacht zal krijgen (les 132). Hier leert hij ons dat wanneer ik mezelf red en ik Jezus als mijn leraar neem in plaats van het ego, de hele wereld gered is. De eenheid van de wereld weerspiegelt de eenheid van ons denken, een eenheid die een blijft met zichzelf gezien ideeën hun bron niet verlaten.

(4:1-2) Jouw heiligheid is het antwoord op elke vraag die ooit werd gesteld, nu wordt gesteld of in de toekomst gesteld zal worden. Jouw heiligheid betekent het einde van schuld en daarmee van de hel.

Telkens we iemand anders aanvallen of dat nu in onze gedachten, met woorden of door acties is, proberen we te bewijzen dat we niet heilig zijn en liefde niet waardig zijn. Hiervoor is er maar één motivatie: het behouden van je schuld. Wanneer jij schuldig bent dan heb jij gelijk en is Jezus verkeerd omdat hij je zegt dat je heilig bent. Je moet voeling zien te krijgen met de onderliggende motivatie die wil bewijzen dat schuld niet de hel, maar de hemel is. Eenmaal gevangen in de maalstroom van de schuld zal je denksysteem zich snel ontvouwen om de schuld op iemand anders te laten rusten en niet op jezelf. Een dergelijke projectie is de hemel voor het ego, gezien het de niet-vergevingsgezindheid van onszelf beschermt. (Wd2. 1.2) en daarom onze individuele en met schuld beladen identiteiten. Het behouden van deze identiteit is de ultieme motivatie voor onze oordelen en aanvalgedachten.

(4:3) Jouw heiligheid is de verlossing van de wereld en van jou.

Waarom? Omdat ze exact hetzelfde zijn: ideeën verlaten hun bron niet.

(4:4-6) Hoe zou jij, aan wie jouw heiligheid toebehoort, er dan van uitgesloten kunnen zijn? God kent geen onheiligheid. Kan het zijn dat Hij Zijn Zoon niet kent?

Zoals het in de tekst stevig onderbouwd wordt (bijv. T. 4. I. 2:6, 11-12; II.8:6-7) geeft Jezus hier duidelijk te verstaan dat God niet afweet van deze wereld. Dit is een onheilige wereld die afkomstig is van een onheilige gedachte en God kent Zijn Zoon niet in een onheilige staat. Indien Hij dit wel zou doen dan zou deze onheilige staat werkelijk zijn en zou dualiteit de waarheid zijn van het Koninkrijk. Ook al is het ego sterk verontwaardigd wanneer het verteld wordt dat God niet van deze wereld afweet, toch is dit de meest troostende gedachte die er is. Wanneer God van jou niets afweet, dan besta jij, als afgescheiden zoon van God, niet. Maar wat God wel weet bestaat wel: het Zelf die je werkelijk bent.
(wordt vervolgd)

zondag 27 mei 2018

Les 39 - Mijn heiligheid is mijn verlossing. – deel 2


(2:1-4) Als schuld de hel is, wat is dan het tegendeel? Dit is toch echt niet moeilijk. De aarzeling die je misschien voelt bij het beantwoorden hiervan is niet te wijten aan de dubbelzinnigheid van de vraag. Maar geloof je wel dat schuld de hel is?

Dat is het probleem. We geloven dat schuld de hemel is maar zijn ons hier niet bewust van. In ‘de blokkades voor vrede’ is er een sectie die ‘de aantrekking van schuld’ heet (T. 19. IV. A. i) en waarin Jezus het heel specifiek heeft over onze aantrekking om schuld in andere mensen te zien. Het is echter duidelijk dat wanneer ik het in anderen zie ik het in mezelf werkelijk hou. Dat is het probleem. We geloven dat schuld de hemel is en heiligheid de verdoemenis. In de tekst zegt Jezus dat onze echte angst niet voor de kruisiging is maar voor de redding of heiligheid (T. 13. III. 1:10-11). In de aanwezigheid van deze heiligheid – het Verzoeningsprincipe dat onze redding is – verdwijnt ons concept over ons zelf of onze individualiteit, het ego is weg net zoals onze valse oplossingen. Er blijft niets anders over dan het licht van de waarheid en dit is wat ons werkelijk bang maakt. Dit is het probleem.

Schuld brengt individualiteit voort omdat het ons zegt nooit naar binnen te kijken in onze denkgeest. Onze schuld en zelfhaat is zo overweldigend dat wanneer we er maar even dichterbij zouden komen we vrezen dat we vernietigd zullen worden. Dus door de strategie van het ego te volgen maken we een lichaam en een wereld om deze ‘afschuwelijke’ waarheid over onszelf te verbergen. Deze dynamiek, die het ware doel van ons lichaam blootlegt, wordt in de volgende passage uit de tekst heel duidelijk vertolkt. Daar waar er verwarring zou kunnen zijn werden er de desbetreffende zelfstandige naamwoorden naast gezet:

De cirkel van angst ligt net onder het niveau dat het lichaam ziet en lijkt het hele fundament te zijn waarop de wereld rust. Hier (de wereld) bevinden zich al de illusies, de vervormde gedachten, de waanzinnige aanvallen, de woede, de wraak en het verraad, die gemaakt werden om de schuld te verankeren, zodat daaruit (de schuld) de wereld kon ontstaan die hem (de schuld) verborgen moest houden. Zijn (de schuld) schaduw stijgt voldoende naar de oppervlakte om te zorgen dat zijn meest uitwendige verschijningsvormen in het duister blijven en daar (de wereld) wanhoop en eenzaamheid zaaien en maken dat het daar (de wereld) vreugdeloos blijft. De intensiteit van de schuld wordt echter versluierd door zijn (de schuld) zware omhulsels en blijft gescheiden van dat (de wereld) wat werd gemaakt om hem (de schuld) verborgen te houden. Het lichaam kan dit (de schuld) niet zien, want het lichaam ontstond hieruit (de schuld) om hem (de schuld) te beschermen door hem (de schuld) aan het oog te onttrekken. De ogen van het lichaam zullen hem (de schuld) nooit te zien krijgen. Maar ze zullen wel zien wat hij (de schuld) dicteert.
Het lichaam zal de boodschapper van schuld blijven en zal handelen zoals hij (de schuld) dat bepaalt, zolang jij gelooft dat schuld realiteit is. Want de realiteit van schuld is de illusie die hem (de schuld) zwaar, ondoorzichtig en ondoordringbaar lijkt te maken en een reëel fundament voor het denksysteem van het ego. Zijn (de schuld) ijlheid en doorzichtigheid zijn niet duidelijk tot je het licht er (de schuld) achter ziet. En dan zie je dat hij (de schuld) een tere sluier is voor het licht. (T. 18. IX. 4-5)

We zijn er ons dus niet bewust van dat schuld de keuze is voor het bewaren van onze individualiteit en dat we denkbeeldige gedachten maken die gelijk zijn aan zonde en schuld die om straf vragen. Dit alles wordt geprojecteerd in de wereld en het lichaam die daarmee de verschrikking van onze schuld verborgen houdt. Wanneer Jezus dan vraagt: ‘Geloof jij dat schuld de hel is?’, antwoorden wij heel nadrukkelijk: ‘Nee’. En het bewijs dat we dit zo beantwoorden is omdat we geloven dat we hier zijn als lichamen en persoonlijkheden. Jezus weet dat dit in het waargenomen universum een feit is, iets wat duidelijk in zijn vervolg hierop naar voren komt:

(2:5-6) Zo ja, dan zou je onmiddellijk zien hoe direct en simpel het tekstboek is en helemaal geen werkboek nodig hebben. Niemand heeft oefening nodig om te verkrijgen wat hij al heeft.

Dit is het antwoord van Jezus wanneer je zegt dat je zijn Cursus niet begrijpt, dat het te gecompliceerd is, te moeilijk of te ingewikkeld. Hij zegt jou hier dat dit niet het probleem is. Door te zeggen - en dat is een regel die we al eerder hebben aangehaald - ‘En God denkt daar anders over’ (T. 23. I.2:7), zegt Jezus jou: ‘Ik denk daar anders over.’ Het probleem is dat jij gelooft dat schuld de hemel is en je gelooft niet dat schuld de hel is en dat jouw heiligheid jouw redding is. Het is duidelijk dat Jezus hier niemand aanvalt of veroordeelt. Hij vertelt jou eerder: ‘Je zal niet in staat zijn deze cursus te leren zolang je niet luistert naar wat ik je vertel. Breng mij al jouw angst die je voor dit leren hebt zodat ik je kan onderwijzen dat Een Cursus in Wonderen je kan helpen en je niet zal kwetsen. Dat Liefde je niet zal verlaten, niet zal verraden en je niet zal kruisigen, maar je enkel zal aanvaarden als de Christus die je bent. En het is die liefde die je vreest.’

Deze passage doet ook een beroep op onze nederigheid. Jezus maakt ons hier op een liefdevolle manier duidelijk dat we op spiritueel vlak nog steeds kinderen zijn - baby’s in het ego-bos - die een oudere broer nodig hebben die met liefde zijn hand naar hen uitsteekt en hen erdoorheen leidt. Zolang we ons met ons fysiek en psychisch zelf identificeren hebben we Een Cursus in Wonderen nodig als het middel waarmee Jezus ons door het donkere struikgewas van het egodenksysteem leidt naar het licht van de waarheid dat er voorbij schijnt. Het is enkel de arrogantie van het ego die ons wil doen geloven dat we deze hulp niet nodig hebben.


(wordt vervolgd)

zaterdag 26 mei 2018

Les 39 - Mijn heiligheid is mijn verlossing. – deel 1


(1:1) Als schuld de hel is, wat is dan het tegendeel?

Er zijn twee manieren om deze vraag te beantwoorden. Op het ene niveau en het meest voor de hand liggend is het antwoord de titel van de les: het tegengestelde van schuld is heiligheid, het tegengestelde van hel is verlossing. In de tweede alinea zullen we het echter hebben over een andere tegenstelling nl. dat ‘schuld is de hemel’ is.

(1:2) Net als het tekstboek waarvoor dit werkboek is geschreven, zijn de ideeën die voor de oefeningen worden gebruikt heel eenvoudig, heel helder en volstrekt ondubbelzinnig.

Dit is niet wat de meeste studenten van Een Cursus in Wonderen geloven over de tekst. Het probleem is dat eens je begrijpt wat de Cursus zegt, wat zoveel wil zeggen als dat je al je schuld van je hebt afgezet, alle speciaalheid en investering in het zijn van een individueel wezen. Wat dan overblijft is de waarheid. Een Cursus in Wonderen wordt dan vanuit die staat van denkgeest gelezen en alles is ‘eenvoudig, … helder, … ondubbelzinnig.’ Wat het moeilijk maakt om de Cursus te begrijpen is niet het taalgebruik, niet het gebruik van pentameters of een of ander aspect van de vorm ervan, maar de onbereidwilligheid om het te begrijpen. Dit is niet bedoeld als een aanval of veroordeling, maar om je te helpen in te zien waarom het zo moeilijk is hem te begrijpen, laat staan om hem in de praktijk te brengen. Zolang je blijft investeren om je denken te verbergen door je lichaam als echt te zien en je individualiteit als je hoogste goed, dan zal je wat de Cursus je vertelt als een ernstige bedreiging zien. Een natuurlijke verdediging tegen deze dreiging is dus verdoezelen wat gezegd wordt.

Je kan Een Cursus in Wonderen niet begrijpen wanneer je het niet eerst binnen laat komen. Echter, eens je dit doet, zal je merken dat als je iets gelezen hebt wat een week, maand of jaar geleden helemaal niets voor je betekende, de woorden nu ineens van het blad afspringen en heel duidelijk en ondubbelzinnig zijn. Dus wanneer Jezus hier zegt - en hij zegt dit op verschillende plaatsen -  dat zijn cursus eenvoudig en duidelijk is, dan lacht hij je niet uit of spot hij niet met je. Hij zegt eenvoudig dat wanneer het niet duidelijk en eenvoudig is dit komt omdat je ertegen vecht, een uitspraak die hij in de tekst maakt en die oorspronkelijk bedoeld was voor Helen:

Deze cursus is volkomen helder. Als je hem niet helder ziet, komt dit doordat je er een interpretatie aan geeft die ertegen indruist, waardoor je hem niet gelooft. En aangezien geloof de waarneming bepaalt, neem je niet waar wat hij betekent, waardoor je hem niet accepteert. (T. 11.VI.3:1-3)

(1:3-4) Het gaat ons niet om intellectuele hoogstandjes of spelletjes logica. We houden ons alleen bezig met het zeer voor de hand liggende, dat over het hoofd werd gezien in het waas van complexiteit waarin jij denkt dat je denkt.

Dit geldt ook voor onze gedachten die we denken te denken. We hebben echter inmiddels geleerd dat we helemaal niet denken. Onze gedachten zijn eerder schaduwen van de angstgedachte van de denkgeest. De onderliggende dynamiek hier is onze angst voor de helderheid van Een Cursus in Wonderen.

Het onderricht van de Cursus schijnt als een zon door ons denken en we worden zo bang voor dit licht dat we snel wolken produceren, wolken, wolken en nog meer wolken. Deze verdedigingen, die elders omschreven worden als symbolen voor schuld (T. 13. IX) of ‘rookgordijnen’ (Wd1. 133. 12:3) ‘beschermen’ ons voor het licht van de waarheid van die ‘zon’. In de context van deze passage staan de wolken symbool voor onze beredeneerde poging hem te begrijpen en te verdedigen tegen de eenvoud van dit onderricht. De eenvoudige waarheid kan echter alleen maar ervaren worden en niet door het brein worden begrepen worden. Zoals Jezus in de tekst ‘complexiteit’ uitlegt:

Gecompliceerdheid is eigen aan het ego, en is niets anders dan een poging van het ego om te versluieren wat overduidelijk is. (T. 15. IV. 6:2)

Complexiteit komt niet van God. Hoe zou dat ook kunnen, wanneer alles wat Hij kent één is? Hij kent één schepping, één werkelijkheid, één waarheid en slechts één Zoon. Niets is met eenheid in strijd. Hoe zou er in Hem dan complexiteit kunnen zijn? (T. 26. III. 1:1:5)

(wordt vervolgd)

donderdag 24 mei 2018

Les 38 - Er is niets wat mijn heiligheid niet kan. – deel 2


(3:1-3) Als jij heilig bent, dan is alles wat God geschapen heeft dat ook. Jij bent heilig, omdat al wat Hij geschapen heeft heilig is. En al wat Hij geschapen heeft is heilig, omdat jij dat bent.

‘Wanneer ik heilig dan is alles wat God geschapen heeft dit ook’ omdat wat God geschapen heeft Een is. Wanneer je liefdevolle en inspirerende zinnen zoals deze leest dan moet je verder doordringen tot de betekenis ervan, voorbij de vorm naar de inhoud. Wanneer je echt gelooft wat Jezus zegt dan moet je dit gedurende de hele dag en zonder onderscheid veralgemenen naar iedereen en is het nodig dat jij je realiseert hoezeer je niet gelooft dat de Zoon van God heilig is omdat je niet gelooft dat de Zoon van God Een is. Word je er bewust van dat je gelooft dat er sommige mensen heilig zijn en sommige niet. Herinner je dat je oordeel over iemand een weerspiegeling is van het oordeel over jezelf. Waakzaamheid betekent met zorg aandacht schenken aan dat wat je buiten jou waarneemt je hierbij realiserend dat dit een spiegel is van wat je binnen in jou voor waar hebt aangenomen.

(3:4-5) In de oefeningen van vandaag zullen we de macht van jouw heiligheid benutten voor alle problemen, moeilijkheden of lijden, in iedere vorm waar je toevallig aan denkt, van jezelf of iemand anders. We zullen hierin geen onderscheid maken, omdat er geen onderscheid is.

We zien hier waarom Jezus Een Cursus in Wonderen begonnen is met ‘er is geen rangorde in moeilijkheid bij wonderen’ (T. 1. I. 1:1). Dit is de alfa en de omega. De versie van het ego is dat er een rangorde in illusies is (T. 23. II. 2:3) en het is daarom dat Jezus ons in deze lessen herhaaldelijk aanmaant geen verschil te zien in wat we waarnemen en wat we denken. Alles is ofwel van het ego of van de Heilige Geest en hierin bestaat geen tussenweg. Zoals Jezus een tijdje geleden zei: je bent of zondeloos of zondig. Het is het een of het ander, het juiste gebruik van dit principe van het ego.
Alinea’s 4 en 5 voorzien ons van onze dagelijkse oefening en zijn speciaal gericht op onze functie om voor het juist-gerichte denken van heiligheid te kiezen die al onze problemen oplost. Noteer hierbij dat Jezus ons vraagt geen verschil te zien tussen een waargenomen problemen in onszelf of in anderen.

(4) Herhaal in de vier langere oefenperioden, die elk bij voorkeur een volle vijf minuten moeten duren, het idee voor vandaag, sluit je ogen en onderzoek dan je denkgeest op enig gevoel van verlies of droefheid, zoals jij dat ziet. Probeer zo min mogelijk onderscheid te maken tussen een situatie die moeilijk is voor jou en een die moeilijk is voor iemand anders. Duid de situatie concreet aan, en noem ook de naam van de betreffende persoon. Gebruik bij het toepassen van het idee voor vandaag de volgende vorm:

In de situatie met betrekking tot _________ waarin ik mezelf zie, is er niets wat mijn heiligheid niet kan.
In de situatie met betrekking tot _________ waarin _________ zichzelf ziet, is er niets wat mijn heiligheid niet kan.

Gezien hun oorsprong dezelfde blijft – de onheiligheid (schuld) in ons denken- doet het er niet toe waar de projectie wordt waargenomen. Er is geen rangorde in illusies – de illusionaire gedachte van afscheiding heeft nooit zijn illusionaire oorsprong in de denkgeest verlaten. Daarom is een onderscheid tussen illusies, bijv. afgescheiden lichamen, uiteindelijk irrelevant. De inhoud voorbij de vorm, zo min mogelijk onderscheid maken tussen een situatie die moeilijk is voor jou en een die moeilijk is voor iemand anders.

(5) Misschien wil je van tijd tot tijd deze werkwijze variëren en enkele relevante gedachten van jezelf eraan toevoegen. Zo kun je er bijvoorbeeld gedachten bij opnemen als:

Er is niets wat mijn heiligheid niet kan, want daarin ligt de macht van God.

Breng elke variatie aan die je aanspreekt, maar houd de oefeningen geconcentreerd op het thema: ‘Er is niets wat mijn heiligheid niet kan.’ Het doel van de oefeningen van vandaag is jou geleidelijk het gevoel in te prenten dat je over alle dingen heerschappij hebt, op grond van wat jij bent.

Jezus vraagt ons hier om de lessen verder te blijven oefenen met het veralgemenen van zoveel mogelijk gedachten en situaties. De laatste zin refereert naar het verhaal van Adam en Eva in Genesis waar God Adam heerschappij gaf over alle dingen (Genesis 1:28) waarbij Adam alles een naam geeft. Symbolisch gezien betekent iets benoemen er macht over hebben, een gedachte waar we in les 184 op terug zullen komen. Jezus gebruikt hier hetzelfde idee al heeft hij het duidelijk niet over macht zoals dit door de wereld wordt gezien, maar de macht van de Liefde van God, van zijn totale Eenheid. Ik heb dus heerschappij over alle dingen omdat ik alle dingen ben. Herinner je dat alles wat ik buiten mij waarneem er helemaal niet is, maar een projectie of een uitbreiding is van wat ik eerst voor waar heb aangenomen in mijn denkgeest. Ik heb heerschappij over alle dingen door wat ik ben, de heelheid van Christus. Van daaruit is alles wat ik los van mij waarneem ook heilig zijn omdat het een projectie is van de denkgeest die de heiligheid bevat. Dit belangrijk concept wordt in het volgende gebed uit de tekst uitgedrukt:

Ik dank U, Vader, omdat ik weet dat U elke smalle kloof zult komen dichten die ligt tussen de gebroken stukken van Uw heilige Zoon. Uw Heiligheid, compleet en volmaakt, ligt in elk daarvan. En ze zijn met elkaar verbonden, want wat in een van deze is, is in allemaal aanwezig. Hoe heilig is het kleinste korreltje zand, wanneer het wordt herkend als deel van het voltooide beeld van Gods Zoon! De vormen die de gebroken stukken lijken aan te nemen betekenen niets. Want het geheel is in elk ervan. En ieder aspect van Gods Zoon is precies hetzelfde als elk ander deel. (T. 28 IV. 9)

Wanneer ik geneigd ben jou niet als heilig te zien, maar als een afgescheiden entiteit van mij, die iets heeft wat ik wil of macht heeft over mij, dan gaat aan de deze onjuiste de keuze vooraf mijn heiligheid van mezelf afgescheiden te houden. Ik heb deze keuze gemaakt uit angst dat in deze heiligheid mijn hele individualiteit en speciaalheid verdwijnt. Met andere woorden, de kracht is in onze denkgeest omdat er buiten de denkgeest niets is. Onze denkgeest blijft over de kracht en de mogelijkheid beschikken om of voor de Liefde van God te kiezen of te kiezen voor aanval.
De les eindigt om deze dagelijkse gedachte op alle specifieke dingen die ons in de war brengen toe te passen:

(6) Gebruik het idee in de veelvuldige korte oefeningen in zijn oorspronkelijke vorm, tenzij een specifiek probleem rond jou of iemand anders ontstaat of in je denkgeest opkomt. Hanteer in dat geval de meer toegespitste vorm van het idee en pas het daarop toe.

Zoals we kunnen zien en kunnen blijven zien hebben deze lessen geen waarde wanneer we de principes ervan niet leren veralgemenen op alle situaties waarin we onszelf terugvinden, de kleine en de grote. We moeten leren dat alle problemen dezelfde zijn aangezien ze dezelfde bron van afscheiding en onheiligheid delen. Wanneer ze naar de Verzoening gebracht worden – de gedachte van heiligheid die in onze denkgeest is – dan kun het niet anders dan dat ze verdwijnen.

dinsdag 22 mei 2018

Les 38 - Er is niets wat mijn heiligheid niet kan. – deel 1


Jezus bedoelt niet dat jouw heiligheid jou in staat stelt om over water te lopen of om fysieke symptomen bij mensen te genezen. Zijn focus ligt, zoals we al zo vaak gezien hebben, niet op gedrag al lijkt het taalgebruik dit soms te suggereren. De zorg van Een Cursus in Wonderen betreft altijd het denken in onze denkgeest. De reden dat er niets is wat je heiligheid niet kan is omdat alles wat je dan doet, denkt, zegt of voelt direct afkomstig is van je beslissing voor het juist-gerichte denken dat zich identificeert met de heelheid van Christus. Dat betekent dat er geen storing of vervorming meer is die met schuld en oordeel gepaard gaat en alles wat overblijft is de liefde die alle problemen en zorgen te boven gaat.

(1:1-2). Jouw heiligheid draait al de wetten van de wereld om. Ze overstijgt elke beperking van tijd, ruimte en afstand en iedere soort grenzen.

Dit is omdat je heiligheid verblijft in je juist gericht denken en toegankelijk wordt door te kiezen voor het heilig ogenblik waarin jij je met Jezus of met de Heilige Geest samenvoegt. Dat wil zeggen dat er niet langer een afscheiding is en dus ook geen zonde, schuld of angst. Wanneer er geen zonde is dan is er ook geen verleden, wanneer er geen schuld is, is er ook geen heden en wanneer er geen angst is, is er ook geen toekomst. Met andere woorden in het heilig ogenblik is er geen tijd. Meer zelfs, als er geen gedachte van afscheiding van God is dan is er geen lichaam. Om een eerder aangehaalde regel van de tekst nog eens te citeren: ‘In geen enkel ogenblik (d.w.z. het heilig ogenblik) bestaat het lichaam überhaupt’. (T. 18. VII. 3:1) Heiligheid is volledig buiten tijd en ruimte. Wanneer jij je met je heiligheid identificeert dan weet je dat de wereld van tijd en ruimte een droom is en kan je letterlijk naar de droomfiguur kijken, naar de droomfiguur die de naam heeft van degene die je denkt te zijn en je uiteindelijk realiseren dat dit niet is wat je bent. Er is niets wat je heiligheid niet kan doen omdat er niets is wat je hoeft te doen zoals geschreven in de tekst. (T. 18. VII)

(1:3) Jouw heiligheid is in haar macht volkomen onbegrensd, omdat ze jou bekrachtigt als Zoon van God, één met de Denkgeest van zijn Schepper.

Dit is het gevolg van het verenigd zijn met de Heilige Geest of met Jezus. Nogmaals, in dat ogenblik verandert alles en zijn al je problemen zijn opgelost. De lessen 79 en 80 zeggen ons dat onze problemen opgelost zijn omdat er maar een probleem is: het geloof dat we afgescheiden zijn. Daarom is er ook maar een oplossing: de Verzoening aanvaarden, de Verzoening die de realiteit van schuld ontkent omdat het de realiteit van de afscheiding ontkent.

(2:1-3) Door jouw heiligheid wordt de macht van God gemanifesteerd. Door jouw heiligheid wordt de macht van God beschikbaar. En er is niets wat de macht van God niet vermag.

Jezus heeft het niet over iets uitwendigs, zoals ik al verscheidene keren heb vernoemd. Gedurende tweeduizend jaar worden de wonderverhalen beschouwd als een bewijs voor de macht van God: Jezus kan de zieken genezen, doden opwekken, water in wijn veranderen en herleven in het vlees. Dit vertegenwoordigt een volledig verkeerd begrip van wat Jezus onderwees en onderwijst. Het is interessant om zien hoe studenten van Een Cursus in Wonderen proberen los te komen van hun christelijke opvoeding maar dezelfde fout maken door vorm en inhoud te verwarren, lichaam en geest; een niveauverwarring die in het begin van de tekst door Jezus besproken wordt als de oorzaak voor alle ziekte. (T. 2. IV.2)

Jezus spreekt daarom niet over wat je lichaam zal doen omdat wanneer je je identificeert met de macht van God en met je heiligheid, jij je ook zult realiseren dat het lichaam eenvoudig een verzinsel is van jouw verbeelding, een figuur in je droom. We zijn allemaal figuren in een droom waarin het lichaam letterlijk niets doet. We kunnen het lichaam vergelijken met een marionet die niets meer is dan een levenloos stukje hout. Zodoende leven we dus als marionetten in een zogenaamde wereld die niet meer werkelijkheid heeft dan dat wat kleine kinderen beleven in een poppentheater. Dit is trouwens een idee waar we nog regelmatig op terugkeren.

(2:4-6) Jouw heiligheid kan daarom alle pijn wegnemen, alle leed beëindigen en alle problemen oplossen. Ze kan dit doen met betrekking tot jezelf en ieder ander. Ze heeft dezelfde macht om iedereen te helpen, omdat ze dezelfde macht heeft iedereen te verlossen.

De oorsprong van al onze pijn, zorgen en problemen is onze beslissing Jezus van ons af te duwen. Wanneer we hem opnieuw uitnodigen kan er niet langer ellende zijn. Herinner je dat we hier enkel spreken op het niveau van de denkgeest gezien dat de oorsprong is van alle pijn. Het is mogelijk dat negatieve uiterlijk waargenomen omstandigheden, volledig buiten onze menselijke controle, zullen doorgaan als mogelijke fysieke symptomen. Nochtans zonder schuld zullen ze niet langer als een probleem ervaren worden of als oorzaak voor pijn en ellende. In het Handboek voor Leraren legt Jezus uit hoe een genezen denkgeest waarneemt:

De ogen van het lichaam zullen verschillen blijven zien. Maar de denkgeest die zichzelf heeft laten genezen, zal ze niet langer erkennen. Er zullen er zijn die ‘zieker’ lijken dan anderen en de ogen van het lichaam zullen hun uiterlijke veranderingen als tevoren melden. Maar de genezen denkgeest zal ze allemaal in één categorie onderbrengen: ze zijn onwerkelijk. Dit is het geschenk van zijn Leraar: het inzicht dat slechts twee categorieën betekenis hebben bij het schiften van de boodschappen die de denkgeest ontvangt uit wat de buitenwereld lijkt. En van deze twee is er maar één werkelijk. Precies zoals de werkelijkheid volkomen werkelijk is, los van omvang, vorm, tijd en plaats – want daarbinnen kunnen verschillen niet bestaan - zo zijn ook illusies zonder onderscheid. Het enige antwoord op enige vorm van ziekte is genezing. Het enige antwoord op alle illusies is de waarheid. (HvL. 8.6)

Het kan niet genoeg benadrukt worden dat Een Cursus in Wonderen enkel bezorgd is over de oorzaak van de wereld – de denkgeest – en niet over het gevolg – de wereld. Daarom doet Jezus deze belangrijke uitspraak in de tekst: dit is een Cursus in oorzaak niet in gevolg (T. 21. VII. 7:8). Wanneer we Jezus om hulp vragen voor een fysiek of een emotionele pijn of we vragen hem om een extern probleem op te lossen dan brengen we zijn waarheid naar onze illusie. Soms is het probleem opgelost en andere keren dan ook weer niet, maar Jezus betrekken bij onze uiterlijke, uitwendige problemen verheerlijkt alleen onze speciaalheid, precies het tegenovergestelde van wat hij ons zegt dat we moeten corrigeren.

Dat wil niet zeggen dat we hem niet om dergelijke hulp mogen vragen. Het is echter wanneer we met onze zorgen op dit niveau met hem in relatie blijven wij er nooit aan voorbij zullen gaan. Het is inderdaad zo dat de brochure Het Lied van het Gebed speciaal geschreven is om studenten van Een Cursus in Wonderen te helpen zich te verplaatsen voorbij dat wat omschreven wordt als de onderste trap van de gebedsladder – het vragen voor specifieke dingen – naar de hoogste trede die onze verandering van de wereld naar de denkgeest weerspiegelt, een verandering die ons helpt in te zien dat er slechts een probleem is en daarom ook maar een oplossing. Dit inzicht is natuurlijk wat het eerste principe van wonderen ons onderwijst:

Wonderen kennen geen rangorde naar moeilijkheid. Het ene is niet ‘moeilijker’ of ‘groter’ dan het andere. Ze zijn allemaal gelijk. Alle uitingen van liefde zijn maximaal. (T1. I.1:1-3)

Om dit heel belangrijk punt nog een keer naar voor te brengen: onze heiligheid ‘heeft dezelfde macht om iedereen te helpen’, omdat er maar een probleem is. Er is ook maar een Zoon. Wanneer mijn denkgeest genezen is omdat ik de heiligheid van Christus als mijn identiteit gekozen heb in plaats van de zondigheid van het ego, in dat ogenblik realiseer ik mij dat ik die ene Zoon ben en dat iedereen samen met mij deel is van dit Zoonschap. Daarom is in mijn ervaring alle leed verdwenen.

(wordt vervolgd)

zondag 20 mei 2018

Les 37. - Mijn heiligheid zegent de wereld. – deel 3


(3:1) Jouw heiligheid is de verlossing van de wereld.

Jezus heeft het hier dus weer niet over de uiterlijke wereld. Zoals reeds eerder gezegd gebruikt Jezus de taal van het Christendom doorheen Een Cursus in Wonderen. In het Christendom en vooral rond de Paastijd wordt er veel aandacht besteed aan de gedachte dat Jezus de wereld heeft gered. Nochtans wil hij dat we er ons bewust van worden dat er geen uiterlijke wereld is die gered moet worden. De wereld redden betekent werkelijk onszelf redden van het geloof dat er een wereld is. Gezien alle denkgeesten verenigd zijn in de heiligheid van Christus is op gelijk welk ogenblik, wanneer mijn denkgeest genezen is, de denkgeest van het Zoonschap ook genezen. Niets van dit alles kan vanuit een werelds perspectief begrepen worden en kan alleen maar begrepen worden wanneer we onszelf boven het slagveld uittillen en ons bij Jezus voegen in wat hij het ‘heilig ogenblik’ noemt. Vandaaruit kijken we terug op de wereld en zien haar anders, er ons bewust van dat wat gered moet worden onze gedachten over de wereld zijn. Nogmaals, deze gedachten vloeien voort uit de gedachten die we over onszelf hebben. Het uiterlijke en het innerlijke zijn een en hetzelfde: ideeën verlaten hun bron niet.
(3:2) Ze laat je de wereld onderwijzen dat ze één met je is, niet door tegen haar te preken, noch door haar iets te vertellen, maar gewoon door jouw stille inzicht dat in jouw heiligheid alle dingen samen met jou gezegend zijn.
Dit zijn veelzeggende regels. We veranderen en redden de wereld niet door Een Cursus in Wonderen te prediken, niet door een Cursus in Wonderen te leren (d.w.z. in de vorm), niet door wat dan ook te doen met Een Cursus in Wonderen, maar enkel door het onszelf aan te leren. Opdat mijn wereld zou gered worden hoef ik niets anders te doen of te zeggen dan te aanvaarden wat de lessen mij leren, wat betekent dat ik de Verzoening voor mezelf aanvaard. Dit zijn onwaarschijnlijk belangrijke regels want zij gaan tot in het hart van de metafysica van de Cursus en vormen de basis om het onderricht van Jezus en de toepassing ervan te begrijpen. Wanneer er geen wereld is, hoe kan ze dan gered worden? Nogmaals wat er gered moet worden of gecorrigeerd is ons denken dat gelooft dat er een wereld is. Eens onze denkgeest genezen is, zullen we ons herinneren dat de afscheiding nooit gebeurd is en dat dus uit die gedachte van afscheiding ook geen wereld kon voortkomen. Meer zelfs als er geen afscheiding is dan blijft de Zoon van God perfect één als één Zoon. Onze denkgeest weerspiegelt de zegening van onze Schepper en volgens het regelmatig herhaalde principe dat ideeën hun bron niet verlaten moet het ook zo zijn dat ‘alles gezegend is’. Uit deze innerlijke zegening breidt onze heiligheid zich duidelijk door ons uit, zoals we ook in deze overeenkomstige passage in de tekst kunnen zien. Het proces om niets te doen behalve het geloof in het ego ongedaan maken wordt hier belicht waarin het beetje bereidwilligheid weerspiegelt wordt dat de wereld redt van ons geloof erin:
Bekommer je niet om de uitbreiding van heiligheid, want het wezen van wonderen begrijp je niet. En evenmin verricht je ze. Juist hun uitbreiding, ver voorbij de grenzen die jij waarneemt, wijst erop dat jij ze niet verricht. Waarom zou jij je zorgen maken over de manier waarop het wonder zich tot heel het Zoonschap uitbreidt wanneer je het wonder zelf niet begrijpt? (T. 16. II. 1:3-6)
Vergeving uitbreiden is de functie van de Heilige Geest. Laat dat aan Hem over. Laat het alleen jouw zorg zijn Hem te geven wat kan worden uitgebreid. Bewaar geen duistere geheimen die Hij niet kan gebruiken, maar schenk Hem de kleine gaven die Hij voor eeuwig uitbreiden kan. Hij zal ze elk aanvaarden en er een machtige kracht voor de vrede van maken. (T. 22. VI. 9:2-6)
Het wonder breidt zich zonder jouw hulp uit, maar jij bent wel nodig om het te laten beginnen. Aanvaard het wonder van genezing en het zal zich voortzetten op grond van wat het is. Het is zijn aard zich uit te breiden vanaf het moment dat het ontstaat. En het ontstaat op het moment dat het gegeven en ontvangen wordt. (T 27.V.1:2-5)
Laat de overdracht van wat jij leert dan ook over aan Degene die de wetten daarvan werkelijk begrijpt … Jouw aandeel bestaat er slechts in wat Hij jou heeft geleerd toe te passen op jezelf en Hij zal de rest doen. (T 27.V.10:1-2)
Wat dit alles mogelijk maakt is natuurlijk onze keuze voor de goede leraar. Dus het cruciale punt waar we steeds weer op terugkomen is: ‘Heb ik een relatie met Jezus of niet?’ Indien niet, dan is dit omdat ik hem uitgesloten heb door mezelf uit te sluiten en ik mijn ‘zonde’ niet wil herkennen. Dat is steeds de basisregel.
De twee volgende alinea’s benadrukken dat er geen verschil is tussen onze waarnemingen en onze gedachten, ze zijn een en hetzelfde:
(4) De vier langere oefenperioden van vandaag, die elk drie tot vijf minuten moeten duren, beginnen met de herhaling van het idee voor vandaag, gevolgd door ongeveer een minuut waarin je om je heen kijkt en het idee toepast op wat je maar ziet:
Mijn heiligheid zegent deze stoel.
Mijn heiligheid zegent dat raam.
Mijn heiligheid zegent dit lichaam.
Sluit dan je ogen en pas het idee toe op elke persoon aan wie je moet denken, waarbij je zijn naam noemt en zegt:
Mijn heiligheid zegent jou, [naam].
Merk op dat Jezus ons laat beginnen met het onbelangrijke: een stoel, raam en een relatief neutraal lichaam en ons daarna vraagt om een bepaald iemand te zegenen. Op een ongedwongen manier leidt hij ons naar de centrale focus van Een Cursus in Wonderen: het vergeven van onze speciale relaties, deze waarvan we proberen ze te onthouden van onze zegening.
Jezus nodigt ons verder uit om met de ogen geopend en gesloten te oefenen, zoals het ons uitkomt:
(5) Je kunt de oefenperiode met gesloten ogen voortzetten; je kunt je ogen weer opendoen en het idee voor vandaag op je buitenwereld toepassen als je dat wenst; je kunt het idee afwisselend toepassen op wat je om je heen ziet en wie in je gedachten zijn; of je kunt elke combinatie van deze twee fasen van toepassing gebruiken die je voorkeur heeft. Sluit de oefenperiode af met een herhaling van het idee met je ogen gesloten, onmiddellijk gevolgd door nog een, met je ogen open.
Alhoewel dit oefenen met open of gesloten ogen een belangrijk punt zijn in de training van Jezus, is hij in zijn benadering steeds vriendelijk zoals je kan zien aan de woorden die hij gebruikt: ‘je mag’, ‘als je dat wenst’, en ‘wat jij verkiest’. Goede leraren dwingen hun studenten nooit en Jezus wil dat we ernaar verlangen om zijn lessen te leren anders zal ons leren zwak zijn.
(6:1-2) De korte oefeningen bestaan uit het herhalen van het idee zo vaak je kunt. Het is vooral nuttig het in stilte toe te passen op iedereen die je ontmoet, waarbij je zijn naam noemt wanneer je dat doet.
Met andere woorden vraagt Jezus ons hier om waakzaam te zijn tegenover ons ego in actie, vooral in relatie tot anderen. Hij is er zich ten volle bewust van dat we de verkeerde keuzes zullen maken, zoals we in de volgende lessen nog zullen zien. Een les als deze is daarom de correctie voor de fouten die we duidelijk zullen maken. Nogmaals, Jezus weet dat we onjuist zullen waarnemen en dat we aanvalgedachten zullen hebben en dat we, eens we ons hier bewust van worden, we hem om hulp zullen vragen wanneer we ons plots de les van de dag opnieuw herinneren.
(6:3-4) Het is van groot belang het idee te gebruiken wanneer iemand een vijandige reactie in jou lijkt op te roepen. Schenk hem onmiddellijk de zegen van jouw heiligheid, zodat jij leert die in je eigen bewustzijn te bewaren.
Ik denk dat 99,9 % van de studenten die deze lessen doen uit een gewoonte zonder er diep over na te denken. Men denkt dat het enige wat nodig is tegenover iemand waarop ze boos zijn is zeggen ‘ik zegen je’ en alles is geheeld. Dat is niet wat Jezus bedoelt, hij heeft het hier over het herkennen dat onze waarneming over iemand een verkeerde waarneming is van onszelf. Eenvoudig woorden als ‘mijn heiligheid zegent jou’ zeggen brengt niets tot stand. Eigenlijk is dat niet helemaal waar, deze woorden zeggen maakt veel uit: ze zullen je egogedachten nog aansterken! Waar het om gaat is om de egogedachten naar de waarheid te brengen, de duisternis naar het licht. Daarom is het, wanneer je een les als deze doet, noodzakelijk dat je ze precies zo doet zoals Jezus zegt dat je ze moet doen en je tegelijkertijd realiseert wat hij hiermee zegt. Let op je behoefte om deze persoon afgescheiden te houden. En vooral, wees je bewust van jouw behoefte om de schuld veilig in je denken te bewaren. Alleen dan kunnen Jezus en deze lessen je helpen.

vrijdag 18 mei 2018

Les 37. - Mijn heiligheid zegent de wereld. – deel 2


(2:1) Er is geen andere manier om het idee van offeren uit het denken van de wereld te verwijderen.

Met andere woorden de enige manier om het offer uit het denken van de wereld te verwijderen is door te veranderen van denksysteem, van het denksysteem van het ego van afscheiding, oordeel en haat naar het denksysteem van de Heilige Geest, een denksysteem van eenheid, vergeving en heelheid. Dit betekent niet dat we onze lichamen moeten ontkennen of de lichamen van andere mensen, maar dat we de schijnbare waarheid ontkennen van het principe van ‘de een of de ander’. Hier gaat deze hele les over. Ze weerspiegelt de kern van Een Cursus in Wonderen.
Nogmaals, we ontkennen niet dat er lichamen zijn of dat er een lichaam is waarmee we ons identificeren, maar we kijken wel naar het van kracht zijnde principe van ‘de een of de ander’ in onze denkgeest en kiezen ervoor de waarde ervan niet langer te erkennen. Dat is de enige manier waarmee het idee van het brengen van een offer ongedaan kan gemaakt worden, waarbij ik me realiseer dat jij en ik dezelfde reis terug naar huis maken. Het begon als een waanzinnige reis weg van huis en in mijn denkgeest word ik mij er nu bewust van dat de reis terug – het pad van geestelijke gezondheid – is door jou bij de hand te nemen. Het doet er niet toe of jij weet wie ik ben of dat je reeds jaren terug overleden bent en we hebben het ook niet over iets dat uiterlijk gebeurt in de wereld omdat alle relaties alleen maar in de denkgeest bestaan. We hebben het over een relatie die ik nog steeds vasthou in mijn gedachten. Wanneer mijn ego hier de dominerende factor in is dan zal deze relatie een weerspiegeling zijn van ‘de een of de ander’, wat een offer is. Wanneer ik Jezus vraag om mijn leraar te zijn dan zal ik deze relatie zien als een kans om te kijken naar mijn manier van denken van ‘de een of de ander’ en hem dan te vragen mij te helpen om dit te veranderen.

(2:2-3) Elke andere manier van zien zal onherroepelijk een prijs verlangen van iemand of iets. Als gevolg daarvan zal de waarnemer verlies lijden.
Ik moet wel geloven dat ik zal verliezen omdat mijn bestaan afkomstig door het van God te stelen, om nog maar niet van de moord op Hem te spreken. Daarom geloof ik dat door de dynamiek van de projectie, Hij samen met iedereen in mijn droom, met mij zal doen wat ik heb gedaan en nog steeds doe. Uiteindelijk vertelt mijn schuld mij dat jij van mij terug zal nemen wat ik van jou ontnomen heb.
De ‘redenering’ in het denksysteem van het ego is de volgende: elk individueel bestaan identificeert zich met zonde, wat betekent dat wat ik ben tot stand gebracht werd door van jou te stelen en jou te vernietigen, de uiteindelijke verschrikkelijke oplossing die het resultaat is van het principe van ‘de een of de ander’. Dus als alles wat ik buiten mij zie en weerspiegelt wat in mij is, geloof ik dat dit met mij exact hetzelfde zal doen wat ik geloof dat ik gedaan heb; d.w.z. stelen en vernietigen. Herinner je dat we het hebben over de inhoud van de vernietiging en niet de vorm van wat weerspiegeld wordt.
Denk ook maar aan de stellingname uit les 21 dat ‘een lichte krimp van ergernis niets anders is dan een sluier over intense woede’ (2:5). De gedachte van moord staat gelijk aan de gedachte van een lichte krimp. Hiermee wordt hetzelfde bedoeld als de - schijnbaar gewelddadige - uitspraak in de tekst: ‘Wat geen liefde is, is moord’. (T. 23. IV. 1:10). Tenslotte rust er een schuld op ons geloof dat wij van God afgescheiden zijn en zo herinnert elke afscheidingsgedachte – van een lichte krimp van ergernis tot moord – onze denkgeest aan de zonde van het verraad aan de liefde, die enkel volmaakte eenheid is.
In het licht hiervan kunnen we begrijpen waarom de dood een centraal fenomeen is in het fysieke universum. Dood is voor het ego de straf van God. Daarom is op zeker niveau de Bijbel gesteund op het derde hoofdstuk van Genesis die het verhaal verteld van de zonde van Adam en Eva en de straf van God, die eerst dood heeft gecreëerd en daarna het verlossingsplan, verlossing door middel van lijden en opoffering. Dood is dus het uiteindelijke bewijs dat mijn zonde gestraft wordt. Elk schijnbaar afgescheiden deel van het Zoonschap moet sterven, de gerechtvaardigde straf voor het afgescheiden zijn. Dit is de basis voor: ‘Als gevolg daarvan zal de waarnemer verlies lijden.’

(2:4) En hij zal er geen idee van hebben waarom hij verliest.
Ik denk dat ik verlies als gevolg van dat wat de ander mij heeft aangedaan of van plan is te doen. Ik realiseer me niet dat de echte reden van mijn verlies is dat ik de dromer ben van mijn eigen droom, een droom van verlies, van de een of de ander, van winnaars en verliezers. We zien hier opnieuw de doeltreffendheid van de strategie van het ego door ons in een staat van onbewustheid te houden. Zolang wij onszelf blijven waarnemen in een lichaam (en daarom dus niet in onze denkgeest), moeten we wel geloven dat er andere lichamen zijn die ons iets aandoen, al is dit de schaduw van de schuld in onze denkgeest. De volgende passage uit de tekst beschrijft deze dynamiek van projectie overtuigend:
Van één ding was je zeker: van al de vele oorzaken die jij zag als brengers van pijn en lijden voor jou, was jouw schuld er niet een van. En evenmin heb jij er op enige wijze voor jezelf om verzocht. Zo ontstonden alle illusies. Degene die ze maakt ziet zichzelf niet als hun maker en hun realiteit berust niet op hem. Welke oorzaak ze ook hebben staat volkomen los van hem en wat hij ziet is gescheiden van zijn denkgeest. Hij kan de werkelijkheid van zijn dromen niet in twijfel trekken, omdat hij niet ziet welk aandeel hij erin heeft ze te produceren en een schijn van werkelijkheid te verlenen. (T. 27. VII. 7:4-9)

(2:5) Maar dankzij jouw visie wordt hij zich opnieuw van zijn heelheid bewust.
Ik genees niet alleen mijn eigen denkgeest wanneer ik Jezus om hulp vraag en me identificeer met zijn heiligheid, maar ik dien ook als een herinnering voor jou. Daarom, wanneer we in een relatie zijn en ik kan mijn denken veranderen door niet langer vast te houden aan het overheersende principe van de een of de ander, maar onze relatie eerder zien als een leerschool waarin ik exact het tegenovergestelde kan leren, dan geef ik jou dezelfde boodschap. Hierdoor toon ik jou dat de les die ik geleerd heb, de leraar die ik gekozen heb, ook binnenin jou beschikbaar is. Dat is wat Jezus op het einde van de tekst bedoelt wanneer hij zegt dat Christus in ons is, zeggend ‘mijn broeder, kies opnieuw’ (T. 31. VIII. 3:2). Wanneer we in staat zijn opnieuw te kiezen, dan drukken wij dezelfde expressie van de vergevingsvisie van Christus uit en worden Zijn woorden naar onze broeder weerspiegeld.
Het Handboek voor Leraren biedt onze een prachtige omschrijving aan hoe de heelheid, van onze broeders die ziek zijn, hersteld wordt in hun bewustzijn:
Gods leraren komen tot hen als vertegenwoordigers van een andere keuze die zij vergeten waren. De eenvoudige aanwezigheid van een leraar van God is een herinnering. Zijn gedachten vragen het recht om te betwijfelen wat de zieke als waar heeft aangenomen. Als Gods boodschappers zijn Zijn leraren het symbool van verlossing. Ze vragen de zieke om vergeving voor de Zoon van God in diens eigen Naam. Ze vertegenwoordigen het Alternatief. Met Gods Woord in hun gedachten komen zij al zegenend, niet om de zieken te genezen, maar om hen de remedie in herinnering te brengen die God hun al gegeven heeft. Het zijn niet hun handen die genezen. Het is niet hun stem die het Woord van God spreekt. Ze geven louter wat hun gegeven is. Heel vriendelijk roepen ze hun broeders op zich af te keren van de dood: ‘Aanschouw, jij Zoon van God, wat het leven jou bieden kan. Zou jij in plaats hiervan ziekte willen kiezen? (HvL. 5. III. 2)

(2:6-7) Jouw heiligheid zegent hem door niets van hem te vragen. Wie zichzelf als heel ziet, stelt geen eisen.
Wanneer je eerlijk naar je relaties kijkt, zelfs gedurende deze dag, dan zal jij je realiseren dat je iets van de ander verlangt. Soms is het heel duidelijk, andere keren heel subtiel. Zolang we geloven dat we een individu zijn - en dat doen we allemaal - zal deze dynamiek er zijn. Wanneer je gelooft dat je een individu bent dan geloof je ook in het concept van schaarste. Dit kan dus teruggebracht worden naar onze oorsprong: ik moest wel van God stelen omdat er in mij een tekort was. Daarom moet ik de hele tijd door ook van anderen stelen omdat dit tekort er nog steeds is. Hoe zou het ook anders kunnen? Zolang het onderliggende geloof in schaarste niet gecorrigeerd wordt zal deze innerlijke waarneming, de voortdurende behoefde datgene op te vullen wat gemist wordt, zich verder ontwikkelen – ‘om een gemis aan te vullen’ om het met de woorden van een van de eerste wonderprincipes te zeggen (T. 1. I. 8:1). Een belangrijk aspect van speciaalheid die hieruit volgt is dat ik altijd van een ander moet stelen om het gemis in mezelf te kunnen opvullen. Hierover spreekt Jezus in deze passages. Wanneer jij je met heiligheid identificeert dan vraag je niets aan niemand omdat je alles bent en alles hebt. En je bent alles omdat hebben en zijn hetzelfde zijn (zie T. 6. V. B. 3:4 en V. C. 5)
Waakzaamheid is essentieel in jouw leerproces zodat jij je er bewust van wordt dat je eisen stelt aan iemand om dingen op een zekere manier te doen. Wanneer je eisen stelt en gelooft in de realiteit van de aanval, dan zegt dit ook dat je niet gelooft dat je heilig bent. En daarom ben je ongelukkig, niet omdat je niet gekregen hebt wat je geloofde dat je van iemand moest krijgen, maar enkel omdat je de verkeerde leraar hebt gekozen.
(wordt vervolgd)


woensdag 16 mei 2018

Les 37. - Mijn heiligheid zegent de wereld. – deel 1


Dit is ook weer een heel belangrijke les, in eerste instantie voor wat Jezus ons leert, maar ook in het rechtzetten van de algemene fouten door studenten van Een Cursus in Wonderen. Het mag duidelijk zijn dat Jezus het hier niet heeft over het zegenen van een uiterlijke wereld. Dit zou in tegenspraak zijn met alles wat hij ons tot nu heeft geleerd.

Herinner je dat Jezus ons leert dat de wereld niets anders is dan een spiegel van onze eigen gedachten. Daarom zegt de inhoud van deze les niet dat we een stoel, een stok, een klok of een ander persoon moeten zegenen. Jezus zegt echter wel dat wanneer we – in onze denkgeest – voor zijn zegening kiezen we onszelf als geheeld kunnen zien omdat we ons met hem verenigd hebben en deze zegening zich automatisch via ons zal uitbreiden en iedereen zal insluiten. Het principe ‘projectie maakt perceptie’ kunnen we maar best in gedachten houden. Dit wordt steeds duidelijker naarmate we verder op deze les ingaan.

(1:1-2) In dit idee schuilt de eerste glimp van je werkelijke functie in de wereld, de reden waarom jij hier bent. Jouw doel is het de wereld via je eigen heiligheid te zien.
Dit is een andere manier om te zeggen dat ons doel of onze functie hier vergeving is. Vergeving is tot nu toe in deze lessen nog niet echt aan bod gekomen, maar het proces om de wereld te zien via onze heiligheid is hiervan een prachtige, zij het wel beknopte, weergave. Het probleem is echter dat we de wereld zien door onze eigen onheiligheid, als afgescheiden ego’s en lichamen wiens levensmissie het is onze speciaalheid te beschermen en te behouden. Een les als deze staat voor het juist-gerichte denken dat een einde maakt aan het gezag van het ego dat zegt ‘mijn onheiligheid omsluit en veroordeelt de wereld die ik zie.’ De focus van deze les ligt daarom niet op de wereld, maar op onze gedachten. Wanneer onze gedachten geworteld zijn in de heiligheid van de Christus die we zijn, dan is alles wat we waarnemen automatisch een uitbreiding hiervan. Het belang van deze gedachte kan niet genoeg benadrukt worden.
(1:3) Zo worden jij en de wereld tezamen gezegend.
Die wereld is slechts een weerspiegeling van mijn gedachte die een gedachte van heiligheid en zegening is omdat ik een gezegend kind ben. De uiterlijke wereld deelt in deze heiligheid omdat ze uit die heiligheid voortkomt. Met andere woorden, de wereld die ik waarneem komt voort uit wie ik ben. Een andere gedachte die nooit ver weg uit onze gedachten zou mogen zijn is dat: ideeën hun bron niet verlaten. In dit ogenblik, wanneer mijn heiligheid de bron is moet het idee over de wereld ook als heilig worden waargenomen. Het is inderdaad zo dat deze twee principes: projectie maakt perceptie en ideeën verlaten hun bron niet, in essentie hetzelfde zijn: projectie (of uitbreiding, de juist-gerichte vorm ervan) is de reden dat ideeën hun bron niet verlaten. De ideeën die onze waargenomen wereld omvatten zijn slechts het geprojecteerde zelfbeeld die zijn oorsprong heeft in onze denkgeest; wat geprojecteerd wordt blijft altijd binnen. Bron en idee blijven dus één.
(1:4-6) Niemand verliest, er wordt niemand iets ontnomen, iedereen wint bij jouw heilige visie. Het markeert het einde van offers, omdat het iedereen alles geeft waar hij recht op heeft. En ieder komt alles toe omdat het zijn geboorterecht is als Zoon van God.
Dit is de eerste keer in het werkboek dat Jezus het over een offer heeft wat een sleutelbegrippen uit de tekst is omdat dit de kern bevat van het egodenksysteem. De oorsprong voor een offer ligt in het principe van de een of de ander, dat, zoals we reeds gezien hebben in het Handboek voor Leraren, duidelijker voorgesteld wordt onder doden of gedood worden (HvL. 17. 7:11).
Het ego – de gedachte van individualiteit – begint met het idee dat zegt: het is of God of ik. Wanneer God bestaat dan kan ik niet als een afgescheiden wezen van Hem bestaan omdat er in de Hemel geen afscheiding, geen individualiteit en geen verscheidenheid is. Daarom, als ik als een individu besta – de grondslag van ieders denksysteem – dan kan God niet langer bestaan, toch niet zoals Hij werkelijk is. Hij zou moeten veranderen en als God ophoudt een volmaakte Eenheid te zijn, dan houdt Hij op te zijn. Volmaakte eenheid en individualiteit kunnen niet samen bestaan. Hier ligt dus de oorsprong van de gedachte aan een offer: er moet iemand verliezen wil de ander kunnen winnen.
Gezien het opofferen van God de basis vormt voor de afgescheiden denkgeest en deze denkgeest zich verder opsplitst in miljarden en miljarden delen, blijft de gedachte van opoffering toch in de denkgeest in overeenstemming met het principe dat ideeën hun bron niet verlaten. De gedachte van een afgescheiden, individuele wereld vol met lichamen heeft nooit zijn bron verlaten, de gedachte van de denkgeest is dus dat ik op mezelf besta en dit ten koste van God.
Een direct logisch gevolg van deze gedachte dat ik God gedood heb zodat ik zou kunnen bestaan, is dat het ego ons leert dat God op een of andere manier toch zal verrijzen uit de dood en achter mij aan zal komen. Daarom, om Zijn wraak te sussen, moet ik opnieuw beroep doen op het principe dat garant staat voor mijn bestaan, het principe van ‘de een of de ander’, het idee van opofferen. Terloops, dit is het vreemde principe die de meeste religies ertoe heeft gebracht God te zien als Degene die om offers vraagt: als ik besta dan moet ik God betalen voor wat ik van hem gestolen heb.
Dit concept is ook de hoeksteen van speciale relaties: wanneer ik van jou wil krijgen wat ik verlang dan moet ik je daarvoor betalen. Zo werkt ook het principe van de een of de ander, dat begint met de aanname dat als ik besta God wel moet sterven, door het proces van fragmentatie om te eindigen in de ons gebruikelijke denksysteem.
Wat we dus in deze vroege werkboekles terugvinden is een eerste poging om deze manier van denken ongedaan te maken. Wanneer ik de wereld als niets meer dan een deel van mezelf zie, dan gebeurt alles wat er met mij gebeurt ook met de wereld. Wanneer ik gezegend ben dan is de wereld en alles erin ook gezegend. In ‘De rots van verlossing’ zegt Jezus dat ‘de rots waarop de verlossing ligt, is dat niemand verliest en iedereen wint’ (T. 25. VII.12), dezelfde gedachte die hij ook hier naar voren brengt. Bijgevolg moet ik niet langer doen alsof mijn geluk afhangt van mijn overwinning op jou, door jou naar beneden te halen, jou als het ware te verslinden of het van jou te stelen. Wanneer ik deze les dus veralgemeen herken ik dat jij deel uitmaakt van mij, niet mijn individuele fysieke of psychische zelf maar het deel van mij dat de Zoon is van God.
Wanneer ik jou uitsluit door jou afgescheiden van mij te zien – als een vijand of als een middel voor mijn speciale liefde – dan zeg ik dat de Zoon van God gefragmenteerd is. In werkelijkheid is dit niet mogelijk. Door jou dus aan te vallen val ik uiteindelijk alleen mijn eigen Identiteit aan. Maar wanneer ik echter met de aanname begin dat mijn denkgeest deel uitmaakt van die van God en dat ik heel heilig ben (les 35) dat begin ik in te zien dat als die heiligheid de waarheid is jij ook in die heiligheid deelt. Deze stap betekent het einde van het offer en van het principe van de een of de ander.
Er zijn een aantal uitspraken in de tekst die deze correctie weerspiegelen:
Verlossing is een gezamenlijke onderneming. (T. 4. VI. 8:2)
Samen of helemaal niet. (T.19. IV. D. 12:8)

De ark van vrede wordt twee aan twee betreden. (T. 20. IV. 6:5)
Niemand kan de Hemel alleen binnengaan. (Wd1. L134. 17:7)

Dit betekent niet op lichamelijk niveau in een relatie met iemand, maar dat je in jouw denkgeest ziet dat jouw vrede, verlossing of geluk er niet is gekomen door of ten koste van iemand anders.
Het sleutelbegrip van deze les is daarom dat ‘mijn heiligheid de wereld zegent’ omdat de wereld een uitbreiding is van mij. Zolang als ik geloof dat er iemand ‘buiten mij’ is, moet ik ook geloven dat er iemand ‘in mij’ is die iemand ‘buiten mij’ waarneemt, wat wil zeggen dat ik afgescheiden, speciaal en een individu ben. Automatisch geloof ik dan in een offer, de expressie van de een of de ander.
(wordt vervolgd)


maandag 14 mei 2018

Les 36. – Mijn heiligheid omsluit al wat ik zie. – deel 2


(1:4-6) ‘Zondeloos’ betekent zonder zonde. Je kunt niet een beetje zonder zonde zijn. Je bent zondeloos of niet.

Iets is ofwel helemaal waar of helemaal vals, er is absoluut geen compromis mogelijk tussen non-dualiteit en dualiteit. Stellingen zoals deze vormen de grondslag van het denksysteem van Een Cursus in Wonderen: een compromisloze metafysica. We hebben ofwel gezondigd tegenover God door ons van Hem af te scheiden of we hebben dit niet gedaan, we blijven dus zoals we door Hem geschapen zijn - één met Hem die onze Bron is.

(1:7) Als je denkgeest deel is van die van God, moet je wel zondeloos zijn, anders zou een deel van Zijn Denkgeest zondig zijn.

De logica is hier niet te stuiten en wanneer je deze fundamentele aanname aanvaard dat God perfecte heiligheid is, deelt alles wat van Hem afkomstig is, d.w.z. wat deel is van Hem, ook in die heiligheid; hieruit volgt dus ook dat alles wat zondig lijkt te zijn of onheilig geen deel is van God en bestaat daarom ook niet. Gezien vanuit het standpunt van Een Cursus in Wonderen bestaat kwaadaardigheid niet. Er kunnen wel waarnemingen zijn, overtuigingen en dromen over kwaad, maar geen feitelijk, objectief kwaad. Als dat wel zo was dan zou dat betekenen dat een deel van God ook kwaadaardig zou zijn. Opnieuw een voorbeeld van de radicale metafysische houding van de Cursus.

(1:8) Jouw zicht staat met Zijn Heiligheid in verband, niet met je ego en dus ook niet met jouw lichaam.

Het thema dat we een gespleten denkgeest hebben zal steeds weer naar voren komen. Er is het ego deel van onze denkgeest maar even goed is er het deel dat heilig is. De conclusie die hieruit moet getrokken worden is dat ons lichaam voortkomt uit het onjuiste gerichte deel van onze denkgeest en niet uit het juist gerichte deel van de denkgeest. Ik heb regelmatig gezegd dat niemand vanuit zijn of haar juist gerichte denkgeest hier in deze wereld zou willen geboren worden. Het is enkel iemand vanuit de onjuist gerichte denkgeest, op de vlucht voor de waargenomen wraak van God die hier komt. Dat wil niet zeggen dat het lichaam niet gebruikt kan worden om een ander doel te dienen, zoals we reeds eerder gezien hebben en nog verder zullen bespreken, maar volgens de zijnsleer, de ontologie is het lichaam een uitdrukking van de afscheiding, van zonde en aanval. Het doel ervan is om de afscheiding te beschermen. Maar deze beschermingsdynamiek kan ook gebruikt worden voor een ander doel, zoals we in de volgende alinea kunnen lezen waar deze opmerkelijke zin staat: ‘je bescherming te beschermen’:

(2:1-2) Voor vandaag zijn vier oefenperioden van drie tot vijf minuten nodig. Probeer ze redelijk gelijkmatig te verdelen en doe de korte oefeningen regelmatig, om je bescherming de hele dag door te beschermen.

‘Bescherming’ is het idee van de dag: ‘Mijn heiligheid omsluit alles wat ik zie.’ In ruimere zin is onze bescherming de Aanwezigheid van de Heilige Geest of Jezus. Vergelijkbaar hiermee is wat de tekst omschrijft als de derde les van de Heilige Geest: Wees alleen waakzaam voor God en Zijn Koninkrijk’ (T. 6. V - C). Dit betekent waakzaam te zijn voor onze keuze voor het egodenksysteem. 

Onze ‘bescherming beschermen’ vereist dat we waakzaam zijn over ons denken en dat doen we door waakzaam te zijn over dat wat we waarnemen. Wanneer ik wil weten wat ik over mezelf en God denk is het enige wat ik moet doen me één moment wijden aan wat ik over jou denk.  Dit is omdat mijn gedachten over jou – wie of wat ook het voorwerp van mijn speciaalheid op gelijk welk moment is – onmiddellijk weerspiegelen hoe ik over God en mezelf denk.

De laatste twee alinea’s geven welbepaalde instructies voor de oefenperiodes en benadrukken om de reeks te beginnen door eerst naar binnen te keren – sluit eerst je ogen - en kijk dan – heel rustig, zo moeiteloos mogelijk en zonder haast - naar de specifieke dingen in de wereld rondom jou. Het idee is natuurlijk om ons eerst met de heiligheid binnenin te identificeren - de Aanwezigheid van de Heilige Geest in ons juiste denken – en het dan door ons uit te breiden door onze percepties van dat wat buiten ons verschijnt te omarmen. Het totale metafysische resultaat van deze les is wellicht nog ver van onze ervaring, maar deze eerste oefeningen zijn de eerste stappen, de ‘kleine stapjes’ uit les 193 (13:7) – die ons daar zullen brengen.

De instructies beginnen met de laatste zin van de tweede alinea:

(2:3–3:2) De langere oefenperioden dienen als volgt gedaan te worden: sluit eerst je ogen en herhaal een paar maal langzaam het idee voor vandaag. Open dan je ogen en kijk heel rustig om je heen, waarbij je het idee specifiek toepast op alles wat je terloops opmerkt.

Suggesties voor voorwerpen die we in onze heiligheid omsluiten zijn zowel de belangrijke als de onbelangrijke, te weten: vingers, lichaam, tapijt, muur, stoel en potlood, pen. 

Zeg bijvoorbeeld:

Mijn heiligheid omsluit dat tapijt.
Mijn heiligheid omsluit die muur.
Mijn heiligheid omsluit deze vingers.
Mijn heiligheid omsluit die stoel.
Mijn heiligheid omsluit dat lichaam.
Mijn heiligheid omsluit deze pen.

(3:10 - 4:2) Sluit tijdens deze oefenperioden verschillende keren je ogen en herhaal het idee voor jezelf. Open je ogen dan weer en ga verder zoals eerder. Wat de korte oefenperioden betreft: sluit je ogen en herhaal het idee, kijk om je heen terwijl je het opnieuw herhaalt en eindig met nog een herhaling met gesloten ogen. Alle toepassingen moeten vanzelfsprekend heel rustig worden uitgevoerd, met zo min mogelijk inspanning of haast.

Traag en rustig – met zo min mogelijk spanning of haast – worden we geleid langs het pad van de verlossing die ons van de wereld buiten ons meeneemt naar de wereld binnen in ons om daar onze heiligheid opnieuw te ontdekken en de behoefte aan speciaalheid doet ontkennen.