maandag 14 mei 2018

Les 36. – Mijn heiligheid omsluit al wat ik zie. – deel 2


(1:4-6) ‘Zondeloos’ betekent zonder zonde. Je kunt niet een beetje zonder zonde zijn. Je bent zondeloos of niet.

Iets is ofwel helemaal waar of helemaal vals, er is absoluut geen compromis mogelijk tussen non-dualiteit en dualiteit. Stellingen zoals deze vormen de grondslag van het denksysteem van Een Cursus in Wonderen: een compromisloze metafysica. We hebben ofwel gezondigd tegenover God door ons van Hem af te scheiden of we hebben dit niet gedaan, we blijven dus zoals we door Hem geschapen zijn - één met Hem die onze Bron is.

(1:7) Als je denkgeest deel is van die van God, moet je wel zondeloos zijn, anders zou een deel van Zijn Denkgeest zondig zijn.

De logica is hier niet te stuiten en wanneer je deze fundamentele aanname aanvaard dat God perfecte heiligheid is, deelt alles wat van Hem afkomstig is, d.w.z. wat deel is van Hem, ook in die heiligheid; hieruit volgt dus ook dat alles wat zondig lijkt te zijn of onheilig geen deel is van God en bestaat daarom ook niet. Gezien vanuit het standpunt van Een Cursus in Wonderen bestaat kwaadaardigheid niet. Er kunnen wel waarnemingen zijn, overtuigingen en dromen over kwaad, maar geen feitelijk, objectief kwaad. Als dat wel zo was dan zou dat betekenen dat een deel van God ook kwaadaardig zou zijn. Opnieuw een voorbeeld van de radicale metafysische houding van de Cursus.

(1:8) Jouw zicht staat met Zijn Heiligheid in verband, niet met je ego en dus ook niet met jouw lichaam.

Het thema dat we een gespleten denkgeest hebben zal steeds weer naar voren komen. Er is het ego deel van onze denkgeest maar even goed is er het deel dat heilig is. De conclusie die hieruit moet getrokken worden is dat ons lichaam voortkomt uit het onjuiste gerichte deel van onze denkgeest en niet uit het juist gerichte deel van de denkgeest. Ik heb regelmatig gezegd dat niemand vanuit zijn of haar juist gerichte denkgeest hier in deze wereld zou willen geboren worden. Het is enkel iemand vanuit de onjuist gerichte denkgeest, op de vlucht voor de waargenomen wraak van God die hier komt. Dat wil niet zeggen dat het lichaam niet gebruikt kan worden om een ander doel te dienen, zoals we reeds eerder gezien hebben en nog verder zullen bespreken, maar volgens de zijnsleer, de ontologie is het lichaam een uitdrukking van de afscheiding, van zonde en aanval. Het doel ervan is om de afscheiding te beschermen. Maar deze beschermingsdynamiek kan ook gebruikt worden voor een ander doel, zoals we in de volgende alinea kunnen lezen waar deze opmerkelijke zin staat: ‘je bescherming te beschermen’:

(2:1-2) Voor vandaag zijn vier oefenperioden van drie tot vijf minuten nodig. Probeer ze redelijk gelijkmatig te verdelen en doe de korte oefeningen regelmatig, om je bescherming de hele dag door te beschermen.

‘Bescherming’ is het idee van de dag: ‘Mijn heiligheid omsluit alles wat ik zie.’ In ruimere zin is onze bescherming de Aanwezigheid van de Heilige Geest of Jezus. Vergelijkbaar hiermee is wat de tekst omschrijft als de derde les van de Heilige Geest: Wees alleen waakzaam voor God en Zijn Koninkrijk’ (T. 6. V - C). Dit betekent waakzaam te zijn voor onze keuze voor het egodenksysteem. 

Onze ‘bescherming beschermen’ vereist dat we waakzaam zijn over ons denken en dat doen we door waakzaam te zijn over dat wat we waarnemen. Wanneer ik wil weten wat ik over mezelf en God denk is het enige wat ik moet doen me één moment wijden aan wat ik over jou denk.  Dit is omdat mijn gedachten over jou – wie of wat ook het voorwerp van mijn speciaalheid op gelijk welk moment is – onmiddellijk weerspiegelen hoe ik over God en mezelf denk.

De laatste twee alinea’s geven welbepaalde instructies voor de oefenperiodes en benadrukken om de reeks te beginnen door eerst naar binnen te keren – sluit eerst je ogen - en kijk dan – heel rustig, zo moeiteloos mogelijk en zonder haast - naar de specifieke dingen in de wereld rondom jou. Het idee is natuurlijk om ons eerst met de heiligheid binnenin te identificeren - de Aanwezigheid van de Heilige Geest in ons juiste denken – en het dan door ons uit te breiden door onze percepties van dat wat buiten ons verschijnt te omarmen. Het totale metafysische resultaat van deze les is wellicht nog ver van onze ervaring, maar deze eerste oefeningen zijn de eerste stappen, de ‘kleine stapjes’ uit les 193 (13:7) – die ons daar zullen brengen.

De instructies beginnen met de laatste zin van de tweede alinea:

(2:3–3:2) De langere oefenperioden dienen als volgt gedaan te worden: sluit eerst je ogen en herhaal een paar maal langzaam het idee voor vandaag. Open dan je ogen en kijk heel rustig om je heen, waarbij je het idee specifiek toepast op alles wat je terloops opmerkt.

Suggesties voor voorwerpen die we in onze heiligheid omsluiten zijn zowel de belangrijke als de onbelangrijke, te weten: vingers, lichaam, tapijt, muur, stoel en potlood, pen. 

Zeg bijvoorbeeld:

Mijn heiligheid omsluit dat tapijt.
Mijn heiligheid omsluit die muur.
Mijn heiligheid omsluit deze vingers.
Mijn heiligheid omsluit die stoel.
Mijn heiligheid omsluit dat lichaam.
Mijn heiligheid omsluit deze pen.

(3:10 - 4:2) Sluit tijdens deze oefenperioden verschillende keren je ogen en herhaal het idee voor jezelf. Open je ogen dan weer en ga verder zoals eerder. Wat de korte oefenperioden betreft: sluit je ogen en herhaal het idee, kijk om je heen terwijl je het opnieuw herhaalt en eindig met nog een herhaling met gesloten ogen. Alle toepassingen moeten vanzelfsprekend heel rustig worden uitgevoerd, met zo min mogelijk inspanning of haast.

Traag en rustig – met zo min mogelijk spanning of haast – worden we geleid langs het pad van de verlossing die ons van de wereld buiten ons meeneemt naar de wereld binnen in ons om daar onze heiligheid opnieuw te ontdekken en de behoefte aan speciaalheid doet ontkennen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten