maandag 30 april 2018

Les 32 – Ik heb de wereld die ik zie bedacht – deel 1


(1:1-2). Vandaag brengen we het thema van oorzaak en gevolg verder tot ontwikkeling. Jij bent niet het slachtoffer van de wereld die je ziet, omdat jij die bedacht hebt.

Ik ben niet een slachtoffer van de wereld die ik zie omdat ik een slachtoffer ben van mijn gedachten en het zijn deze gedachten die de wereld maken. Vanuit een metafysisch standpunt bekeken is mijn leven mijn droom - van geboorte tot dood; het verhaal, mijn script van het slachtofferschap dat ik geschreven heb om aan het doel van het ego te voldoen. Zoals we reeds eerder gezien hebben bestaat dit doel erin mijn individueel bestaan te behouden, maar mij af te scheiden van mijn geloof in zonde door dit op anderen te projecteren. Gezien mijn leven mijn droom, mijn script is, is het duidelijk dat ik hier de auteur van ben. Ik ben dus slachtoffer van mijn eigen scenario. In werkelijkheid is het zo dat de keuzemaker - dat deel van mijn gespleten denkgeest dat zich identificeert met afscheiding – samen met het ego dit script heeft geschreven om aan te tonen dat deze wereld een gevangenis is en dat ieder die in de wereld is, mijn cipier, mijn gevangenisbewaarder is. Wanneer ik Hem uitnodig binnen te komen, dan vergezelt de Heilige Geest mij om mij te leren dat deze wereld nu een leerschool kan worden waarin ik kan leren dat dit allemaal verzonnen is en Hij onderwijst mij ook waarom ik dit zo gedaan heb: om mijn individualiteit en speciaalheid te beschermen en omdat ik dit verzonnen heb, omdat ik de wereld die ik zie bedacht heb en bedenk, kan ik deze ook veranderen.

Nogmaals, ‘ik heb de wereld die ik zie bedacht’ verwijst naar het feit dat mijn leven een denkbeeld is, gesteund op een verzonnen aanname dat ik als klein kind oneerlijk behandeld ben geweest waardoor ik me moet verdedigen. Als een ‘gezond ego’ heb ik dus letterlijk de wereld bedacht die dan het bewijs vormt dat ik gelijk heb en dat al die anderen verkeerd zijn. Op die manier zijn mijn aanvalgedachten en mijn gedrag gerechtvaardigd.

(1:3-5) Je kunt haar even makkelijk opgeven als je haar gemaakt hebt. Je zult haar zien of niet zien, al naar je wenst. Zolang je haar wilt, zal je haar zien; wanneer je haar niet meer wilt, zal ze niet langer voor jou te zien zijn.

Jezus heeft het hier weer over motivatie: het is mijn wens om een wereld te zien die mij tot slachtoffer maakt, zelfs wanneer deze wens onbewust is, wat de meeste wensen zo is. De wereld van slachtofferschap die ik zie is er omdat ik wil dat ze er is. Terwijl dit in deze les niet uitgelegd wordt is de reden dat ik een wereld van slachtofferschap wil om te kunnen zeggen dat jij de zondaar bent van de afscheiding en niet ik. Een krachtige passage, bijna op het eind van hoofdstuk 27 in de tekst, verduidelijkt deze dynamiek:

De wereld die jij ziet is een precieze weergave van wat jij dacht te hebben gedaan. Behalve dat je nu denkt dat wat jij deed jou is aangedaan. De schuld voor wat jij hebt gedacht wordt buiten jezelf gelegd, op een schuldige wereld die in jouw plaats jouw dromen droomt en jouw gedachten denkt. Ze brengt haar wraak, niet de jouwe. (T. 27. VIII. 7:2-5) …. De wereld demonstreert slechts een oeroude waarheid: je zult geloven dat anderen jou precies datgene aandoen wat jij denkt dat jij hun hebt aangedaan. Maar als je eenmaal jezelf zover hebt gebracht hun de schuld te geven, zal je de oorzaak niet zien van wat ze doen, omdat jij verlangt dat de schuld op hen rust. (T. 27. VIII. 8:1-2)

Het overheersende principe van het denksysteem van het ego, om nog maar eens deze belangrijke stelling te herhalen, is het behoud van afscheiding en individualiteit, maar zonder de bijhorende zonde. Daarom, in de wereld van bijzonderheden projecteer ik mijn zonde op jou en verklaar hiermee dat jij de zondige boosdoener bent en niet ik. Op die manier kan ik van twee walletjes eten. Ik heb mijn individualiteit en mijn speciaalheid – mijn zelf – maar ik ben er niet verantwoordelijk voor, iemand anders heeft mij gemaakt zoals ik ben.

We kunnen dus de wereld net zo makkelijk als wij haar gemaakt hebben – wanneer we voor het ego als onze leraar kiezen in plaats van Jezus - weer opgeven. We moeten alleen onze keuze veranderen door de ego-hand los te laten en in plaats daarvan de hand van Jezus te nemen. Zo simpel is het. Wat het echter moeilijk maakt is wanneer ik dit doe dan zal ik, zoals ik mezelf nu ken, verdwijnen en wie zal ik dan zijn? Daar zit de angst. Het is onze taak om onszelf toe te staan met deze angst in aanraking te komen om zo naar de waanzinnige verdedigingen te kijken om onszelf te beschermen tegen iets wat niet bestaat.
Jezus doet hier een beroep op onze motivatie, zoals hij voortdurend doet doorheen de hele Cursus in Wonderen. Wanneer we echt gelukkig willen zijn, dan is het nodig dat we opvolgen wat hij zegt, want dat alleen zal ons gelukkig maken. Maar dat betekent ook dat wij moeten toegeven dat hij gelijk heeft en dat wij verkeerd zijn. En dit toegeven is het moeilijkste voor iedereen.

(2:1) Het idee voor vandaag geldt, net als de voorgaande, voor je innerlijke en uiterlijke wereld, die in feite dezelfde zijn.

Je kan in deze eerste lessen zien hoe vaak Jezus hierop terugkeert. Hij spreekt hier niet in figuurlijke of metaforische zin: hij bedoelt het hier letterlijk. Het is goed dieper na te denken over wat hier precies bedoeld wordt – de volledige draagwijdte van het feit dat de innerlijke en uiterlijke wereld dezelfde zijn. Want het is deze verwikkeling die zo beangstigend en verontrustend is.

(2:2-3) Maar omdat jij ze als verschillend ziet, zullen de oefenperioden voor vandaag opnieuw uit twee fasen bestaan, een die betrekking heeft op de wereld die jij buiten je ziet en een op de wereld die jij in je denkgeest ziet. Probeer bij de oefeningen van vandaag de gedachte te introduceren dat beide in je eigen verbeelding bestaan.

Een passage zoals deze is cruciaal. Jezus legt hier uit waarom hij de taal van de dualiteit gebruikt. Meestal spreekt hij tot ons alsof er een wereld buiten ons is; over mensen die moeten vergeven worden; over een wereld van tijd en ruimte waarin dit alles gebeurt; een Heilige Geest en Jezus die rondlopen in onze denkgeest en proberen om ons te helpen. Meer zelfs, Jezus spreekt over God alsof Hij ook een persoon is met verschillende lichaamsdelen: armen, handen, voeten, stem, lippen, enz. Hier spreekt hij in termen van dualiteit omdat wij het innerlijke en het uiterlijke als verschillend zien en bouwt hij oefenperiodes in die die dualiteit weerspiegelen, niet omdat het innerlijke en het uiterlijke werkelijk verschillend zijn, maar omdat dat onze ervaring is en hij ons wil ontmoeten in de toestand waarin we denken dat we zijn (T. 25. I.7:4)
Mogelijks voorziet deze passage uit de tekst de beste uitleg van deze dualistische stijl van Een Cursus in Wonderen:

Omdat jij gelooft dat je afgescheiden bent, doet de Hemel zich eveneens als afgescheiden aan jou voor. Niet dat dit in waarheid zo is, maar opdat de schakel die jou is gegeven om je met de waarheid te verbinden jou bereiken kan door middel van wat jij begrijpt. (T. 25. I.5:1-2).
Dit alles neemt notitie van tijd en plaats alsof dat losstaande zaken waren, want zolang jij denkt dat een deel van jou afgescheiden is, heeft het denkbeeld van een Eenheid die als Eén verbonden is, geen betekenis. (T. 25. I.7:1) …
Maar het moet wel gebruikmaken van de taal die deze denkgeest begrijpen kan, in de toestand waarin die denkt te verkeren. (T. 25. 7:4).


(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten