woensdag 12 augustus 2015

Thema's uit Een Cursus in Wonderen - 58 - De aantrekking tot schuld




Deze morgen bespreken we de aantrekking van schuld. De aantrekking tot schuld kan op twee manieren begrepen worden en ik zal beide deze morgen beschrijven.
In hoofdstuk 19 (T19.IV.A.i) is er een deel – in feite is het een onderdeel van de eerste blokkade voor de vrede - die ‘de aantrekkingskracht van schuld’ noemt. En in dat deel spreekt Jezus meer bepaald over onze aantrekking om de schuld bij iemand anders te leggen. Maar vooraleer we de schuld bij de ander kunnen leggen moeten we eerst de aantrekking tot schuld in onszelf ontwikkelen en ervaren, omdat het de drang is om onszelf als schuldig te zien, we dit onderdrukken en vervolgens naar buiten projecteren wat er voor zorgt dat we de schuld in andere mensen zien. Dus laat ons beginnen met onze behoefte om onszelf als schuldig te zien.
Schuld is een van de meest belangrijke begrippen of concepten in het denksysteem van het ego. In feite kunnen we stellen dat dit de belangrijkste is omwille van de concepten die hieraan vooraf gaan, nl. zonde en afscheiding, en die geleid hebben tot schuld. En wat hier dan op volgt is ons gevoel voor straf die zijn hoogtepunt bereikt in het maken van het fysieke universum dat hier het gevolg van is.
In feite is schuld dus het centrale begrip in het denksysteem van het ego, het resultaat van de afscheiding en de zonde en de oorzaak voor onze angst voor straf en het maken van een wereld. Dus als schuld werkelijk is, dan betekent dit dat de afscheiding van God werkelijk is. Er kan geen schuld zijn wanneer er niet eerst een geloof in zonde is omdat schuld ontstaat uit zonde. Schuld zegt ik heb niet alleen iets zondigs gedaan, ik ben zondig. En die zonde is werkelijk verweven in het weefsel van mijn bestaan. Schuld bewijst dat ik gezondigd heb, wat wil zeggen dat ik mij afgescheiden heb van God, wat dus betekent dat ik nu buiten de volmaakte Eenheid en de volmaakte Liefde sta. Dat is de kern van het denksysteem van het ego. Ik heb dus een enorme nood om mezelf als schuldig te zien, om mezelf als ontoereikend te zien, als een mislukking, ellendig, ongeschikt, gebrekkig, onvolkomen. Ik heb hier een enorme behoefte aan en maak inderdaad een leven waar dit vrij goed naar voren komt. Want nogmaals, wanneer ik mij schuldig voel en ik al deze gevoelens heb in en als een lichaam, dan weerspiegelt dit het geloof in mijn denkgeest dat ik inderdaad schuldig ben omdat ik gezondigd heb, omdat ik mij afgescheiden heb en ik daarom besta. Wanneer ik nu een citaat van Descartes leen, dan kunnen we ook zeggen ‘ik ben schuldig, dus ik besta.’
Die enorme behoefte om dus voortdurend te bewijzen hoe erg ik er wel aan toe ben is de behoefte van het ego om zijn eigen identiteit te kunnen bewaren/behouden. Maar de ervaring van deze schuld is zo gruwelijk en in essentie ondraaglijk – er is niemand die kan bestaan met die hoeveelheid aan zelfhaat in het eigen bewustzijn. Want het is inderdaad zo dat zelfhaat geboren is uit het geloof dat ik de Hemel vernietigd heb, dat ik de volmaakte Liefde vernietigd heb, ik heb de Zoon van God, Christus, gekruisigd. Er is niemand die met die enorme schuld kan bestaan/leven, dus wat het ego doet is deze schuld, die eerst in onze denkgeest werkelijk is gemaakt, ontkennen. En vervolgens zegt het ego dat om te ontsnappen aan de last van deze schuld we dit naar buiten moeten projecteren.
En door het naar buiten te projecteren heb ik een wereld van lichamen gemaakt. Dit hebben we collectief gedaan en telkens wij als een individu geboren worden, maken we gedurende ons leven onze wereld … de wereld van onze ouders, van onze familie, van onze uitgebreide familie, van onze vrienden, enz., enz. . En het doel van het ego met dit alles is om verschillende mogelijkheden van al deze geprojecteerde voorwerpen te hebben.
Les 161 zegt: haat is specifiek. Er moet iets of iemand zijn die we kunnen haten. Er moet iets of iemand zijn op wie ik mijn zelfhaat kan projecteren en dit dan te haten. Hierin ligt de aantrekking tot schuld. Hierin ligt de behoefte voor deze ‘hongerige en angstige honden’ waar dat deel uit de tekst het over heeft. Ik laat deze honden honger lijden om ze daarna er op uit te sturen om zich te goed te doen aan de schuld in anderen. En in onze dagelijkse ervaringen vertaalt zich dit in ons voortdurende neiging om te oordelen, kritiek te geven, om iets aan te merken bij anderen of in situaties. Het maakt niet uit wat we zien. Het maakt niet uit wat we lezen. Het maakt niet uit met wie we zijn, we hebben altijd wel iets aan te merken en ik doe dit omdat ik mij aangetrokken voel tot schuld. Ik wil de schuld in de ander zien omdat wanneer de schuld in hen is, is er iets in mij dat weet dat het in hen is omdat ik het daar geplaatst heb. En wanneer ik het daar geplaatst heb betekent dit dat het oorspronkelijk in mij was. De schuld in mij leidt dus automatisch naar de aantrekking tot schuld in andere mensen of ik word aangetrokken tot schuld in andere mensen waardoor de schuld in mijzelf versterkt wordt. En zolang schuld werkelijk is besta ik.
In les 190 kunnen we lezen: als pijn bestaat, dan bestaat God niet. We zouden dit ook kunnen gebruiken om te zeggen: als schuld bestaat, bestaat God niet en wanneer er geen God is dan is er een ‘ik’ omdat mijn individueel zelf niet tegelijkertijd met God kan bestaan. En wanneer het dus zo is dat ik besta dan is er geen God en dat wat bewijst dat ik besta is schuld. En wat die schuld versterkt en deze schuld in mij beschermt en verdedigt is door deze schuld in iemand anders te zien.
De enige manier om uit deze ellendige hel te geraken is door te herkennen dat dit alles gebaseerd is op een vergissing, niet een zonde, maar een vergissing. Er is geen schuld omdat er geen afscheiding is.

En dat is wat het Verzoeningsprincipe ons zegt dat de afscheiding van God nooit gebeurd is. De Verzoening zegt ons dat het niet gerechtvaardigd is om te geloven in schuld en dat vormt de essentie voor vergeving. Ik vergeef jou niet voor wat je gedaan hebt, ik vergeef je niet voor wat ik gedaan heb. Ik vergeef je omdat er niets gebeurd is. Er kwam niets tussen God en Zijn Zoon en alles wat er op lijkt dat tussen Hen is gekomen is een leugen en moet niet geloofd worden. De werkelijkheid is dat er geen schuld is en als er geen schuld is, is er ook geen afscheiding en is er enkel God. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten