donderdag 15 maart 2018

Les 26 – Mijn aanvalgedachten zijn een aanval op mijn onkwetsbaarheid. – deel 1


Wanneer ik aanvalgedachten heb dan moet ik ook wel geloven dat ik kwetsbaar ben. Wanneer ik geloof dat ik kwetsbaar ben dan kan ik niet Christus zijn omdat Christus onkwetsbaar is. Wanneer, zoals Jezus mij er herhaaldelijk aan herinnert dat ‘ik ben zoals God mij geschapen heeft.’ en wanneer mijn werkelijkheid geest is, dan moet ik één zijn met alles en iedereen. Daarom kan letterlijk niemand en niets dat uiterlijk waarneembaar is mij kwetsen. Nochtans, zolang ik geloof dat ik gekwetst kan worden, of dat nu in mijn lichaam is of door iemand anders, dan bevestig ik dus een kwetsbaarheid. Meer zelfs, wanneer ik zeg dat ik kwetsbaar ben, bevestig ik tevens dat ik gelijk heb en dat de Heilige Geest het mis heeft.

(1:1-3) Het is zonder meer duidelijk dat je niet onkwetsbaar bent als je aangevallen kunt worden. Jij ziet een aanval als een reële bedreiging. Dat komt doordat je gelooft dat jij werkelijk kunt aanvallen.

Het feit dat ik hier ben is het bewijs dat ik werkelijk kan aanvallen, want ik ben hier alleen maar omdat ik God heb aangevallen. Overal rondom mij neem ik aanval waar. De dynamiek van projectie helpt mij begrijpen hoe een waarneming van aanval kan gebeuren: projectie maakt perceptie, wat ik buiten mij waarneem is de projectie van wat ik eerst binnen in mij werkelijk heb gemaakt.

(1:4-6) En wat door jou gevolgen heeft, moet ook op jou gevolgen hebben. Deze wet zal jou uiteindelijk redden, maar nu misbruik je die nog. Daarom moet je leren hoe je die vóór je hoogste belang kunt aanwenden, in plaats van daartegen.

Zoals we in deze eerste lessen al zo vaak gezien hebben is het innerlijke en het uiterlijke een en hetzelfde. De aanvalgedachte en de gedachte aangevallen te worden komt voort uit hetzelfde denksysteem. We projecteren onze egogedachten naar buiten en geloven vervolgens dat zij ons zullen kwetsen. Zoals Jezus leert in de tekst dat we door het projecteren van ons conflict we ons losmaken van dat wat we niet willen:

… het idee dat jij iets wat je niet wilt, kwijt kunt raken door het weg te geven. Geven is de manier om het te houden. De overtuiging dat je het uit je innerlijk hebt geweerd door het buiten jou te zien is een totale vervorming van de macht van uitbreiding. Om die reden zijn zij die projecteren waakzaam voor hun eigen veiligheid. Ze zijn bang dat hun projecties zullen terugkeren en hen pijn doen. Door te geloven dat ze hun projecties uit hun denkgeest hebben gewist, geloven ze ook dat hun projecties weer proberen naar binnen te sluipen. (T. 7. VIII. 3:6-11)

Ook is het zo dat de Liefde van God, die we door vergeving hebben toegelaten, naar ons zal terugkeren en het is die Liefde die we overal om ons heen zullen gewaarworden in ofwel een uitdrukking ervan of in een roep ervoor.

De wetten van projectie en uitbreiding werken gelijk, maar hun inhoud is verschillend. Dat is waarom, vroeg in de tekst, Jezus het heeft over projectie als ‘het oneigenlijke gebruik van uitbreiding’ (T. 2. I.1:7) – het is dezelfde wet die verkeerd aangewend wordt, wat leidt tot miscreatie in plaats van creatie. Gebruikt in de andere richting zal deze wet ons uiteindelijk redden want wat buiten ons lijkt te zijn is een illusie omdat wat binnen lijkt te zijn, het egodenksysteem, ook een illusie is. Dit herkennen is het ongedaan maken van het ego.

(2:1-2) Omdat jouw aanvalgedachten geprojecteerd worden, zal je een aanval vrezen. En als je een aanval vreest, moet je wel geloven dat jij niet onkwetsbaar bent.
Hiermee bewijs jij dat je gelijk hebt en dat Jezus verkeerd is. Jezus vraagt: Waarom ben je van streek? Dit is slechts een droom.’ En wij antwoorden: ‘Wat bedoel je, dit is slechts een droom? Kijk maar eens hoe ik aangevallen wordt! Kijk maar hoe ik lijd en hoe ik alle pijn moet doorstaan. Kijk maar naar wat al die andere mensen voelen. We zijn allemaal kwetsbaar. Vertel mij alsjeblief niet dat dit een droom is’. Het is de manier waarop we bewijzen dat onze waarnemingen juist zijn. Onze pijn, of die nu in onszelf is of in anderen, is uiteindelijk het bewijs dat God dood is en dat wij nu in Zijn plaats bestaan.

(2:3-5) Aanvalgedachten maken je daarom kwetsbaar in je eigen denkgeest, want daar bevinden zich aanvalgedachten. Aanvalgedachten en onkwetsbaarheid kunnen niet beide tegelijk worden aanvaard. Ze zijn met elkaar in tegenspraak.

Wanneer ik aanvalgedachten bij jou waarneem komt dat alleen maar omdat ik ze eerst voor mezelf werkelijk heb gemaakt. Dit vindt zijn oorsprong in de oorspronkelijke aanval: de wens om mij van God af te scheiden. Het is pas na die beslissing dat het plan van mijn ego erom vraagt dit naar buiten te projecteren en me daarbij kwetsbaar en verdedigend op te stellen voor een vermeende aanval door anderen. Het moet duidelijk worden dat deze aanvalgedachten de afscheiding van God en dus ook van iedereen, weerspiegelt en dit niet ‘tegelijk aanvaard kan worden’ met de onkwetsbaarheid zoals God ons heeft geschapen. Dit is een andere manier om te zeggen dat God en het ego elkaar uitsluiten. 
De dynamiek van dissociatie* stelt ons in staat deze tegenstrijdige overtuigingen in onze denkgeest in stand te houden, zoals de tekst dit in twee passages uitlegt: (* Dissociatie: een term uit de psychologie en psychiatrie, is een geestesgesteldheid waarin bepaalde gedachten, emoties, waarnemingen of herinneringen buiten het bewustzijn worden geplaatst, tijdelijk niet `oproepbaar` zijn of minder samenhang vertonen. Letterlijk betekent dissociatie `ontkoppeling` of `uiteenvallen’).

Het ego en de geest kennen elkaar niet. De afgescheiden denkgeest kan de afscheiding alleen maar instandhouden door te dissociëren. (T. 4. VI. 4:1-2)

Dissociatie is een verwrongen denkproces waarbij twee geloofssystemen, die niet naast elkaar kunnen bestaan, beide in stand worden gehouden. Als ze samen worden gebracht, wordt het onmogelijk ze beide tezamen te aanvaarden. Maar wordt het ene voor het andere in duisternis verborgen gehouden, dan lijkt door die scheiding dat beide in leven gehouden kunnen worden, gelijkwaardig in hun werkelijkheid. Hun samengaan wordt een bron van angst, want als ze samenkomen moet het aanvaarden van een ervan losgelaten worden. Je kunt ze niet allebei hebben, want elk ontkent het andere. Door ze los van elkaar te zien wordt dit feit uit het oog verloren, want elk kan op een afzonderlijke plaats met een vast geloof worden begiftigd. (T. 14. VII. 4:3-8).

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten