zondag 17 juni 2018

Les 44 - God is het licht waarin ik zie. – deel 1


(1) Vandaag vervolgen we het idee van gisteren en voegen er een nieuwe dimensie aan toe. In het duister kun jij niet zien en licht kun jij niet maken. Je kunt duisternis maken en dan denken dat je daarin ziet, maar licht weerspiegelt leven en is daarom een aspect van de schepping. Schepping en duisternis kunnen niet tegelijk bestaan, maar licht en leven moeten wel samengaan, omdat ze slechts verschillende aspecten van de schepping zijn.

We zijn er zo zeker van dat we het juist hebben in dat wat we waarnemen, denken en voelen, maar Jezus herinnert ons hier aan de illusie wanneer hij zegt: ‘Je kunt duisternis maken en dan denken dat je daarin ziet.’ We zijn er zeker van dat we gelijk hebben in de wereld van tegenstellingen die we gemaakt hebben, maar we zijn vergeten waar dit vandaan komt: uit een nietigheid van illusionaire gedachten. Maar omdat we de wereld zien, geloven we dat ze echt is en we proberen zoveel mogelijk mensen te krijgen die onze waarnemingen en ervaringen bevestigen. We zijn er ons echter niet bewust van dat de blinden de blinden onderwijzen.

Het ‘licht’ waar Jezus het over heeft is niet waarneembaar, maar is een symbool om een eigenschap van de Hemel uit te drukken. Duisternis stelt het ego en zijn denksysteem van schuld, haat en speciaalheid voor terwijl licht het denksysteem van de Heilige Geest voorstelt. Hiermee wordt tevens aangetoond dat duisternis geen gevolg heeft op de werkelijkheid.

(2:1) Om te kunnen zien moet je beseffen dat licht zich in jou en niet buiten je bevindt.

Wanneer Jezus zegt: ‘God is het licht waarin ik zie.’, dan heeft hij het niet over wat we met het blote oog kunnen zien. Visie komt van de juist-gerichte gedachte en daarom zien we dus geen licht buiten ons. Terugkijkend op les 15 waar Jezus spreekt over het zien van lichtpuntjes rond voorwerpen en wanneer je zo’n ervaring mocht hebben realiseer je dan dat het niets anders is dan een vergevingsgedachte in je denkgeest. Deze lessen maken duidelijk dat licht niet uiterlijk is. Want herinner je, er is geen uiterlijk. Zoals we zelfs in een volgende les zullen kunnen lezen: ‘Er is geen wereld! Dit is de kerngedachte die de cursus probeert te onderwijzen.’ (Wd1. 132. 6:2-3)

(2:2) Je ziet niet buiten jezelf en evenmin bevindt de toerusting om te zien zich buiten jou.

De ‘jij’ vertegenwoordigt de keuzemaker. Wanneer Jezus zegt: ‘evenmin bevindt de toerusting om te zien zich buiten jou’, dan heeft hij het over het lichaam en onze zintuigelijke organen. Het echte zien - visie – heeft niets te maken met het lichaam en is niet buiten ons. Visie is het resultaat van de keuze die de keuzemaker gemaakt heeft voor Jezus of de Heilige Geest. Jezus heeft het dus over de denkgeest en niet over het lichaam.

(2:3-4) Een essentieel onderdeel van deze toerusting is het licht dat zien mogelijk maakt. Het is altijd bij je en maakt onder alle omstandigheden visie mogelijk.

We hebben reeds besproken hoe Jezus in het werkboek soms God zegt wanneer hij de Heilige Geest bedoeld en zoals we kunnen zien dat ook doet met echte gedachten en Gedachten in de Christus-denkgeest. Strikt genomen is het de Heilige Geest en niet God Die visie mogelijk maakt want de Heilige Geest is een Gedachte van Gods licht die we meegenomen hebben in de droom.

(3) Vandaag gaan we proberen dat licht te bereiken. Voor dit doel zullen we een vorm van oefening gebruiken die al eerder is aangeraden en die we steeds vaker zullen aanwenden. Deze vorm is voor de ongedisciplineerde denkgeest bijzonder moeilijk; ze belichaamt een hoofddoel van de training van de denkgeest. Ze vereist precies datgene wat de ongeoefende denkgeest mist. Toch moet deze training worden volbracht als je wilt zien.

Jezus vertrekt vanuit het hoofdthema van de les om het vervolgens te hebben over het oefenen. Het is zeker moeilijk om gedurende de dag te denken aan deze les of aan God. Tussen de regels door zegt Jezus dat wij, zijn studenten, niet gedisciplineerd zijn en laat hij ons van tevoren weten dat hij ervan overtuigd is dat wij de lessen niet zullen doen zoals hij ze ons geeft. We moeten ons dus niet schuldig voelen dat we het vergeten zijn, noch wil Jezus dat wij ontkennen dat we het vergeten zijn. In feite herinnert hij ons regelmatig aan de kracht van onze denkgeest. Bijvoorbeeld berispt hij op een vriendelijke manier Helen, en natuurlijk ons allemaal, bijna op het einde van de tekst, omdat zij klaagde dat deze cursus te moeilijk is om te leren en zegt: ‘kijk naar dat wat je geleerd hebt’:

Wat jij jezelf geleerd hebt is zo’n geweldig staaltje leerwerk dat het inderdaad ongelooflijk is. Maar je hebt het voor elkaar gekregen omdat je dat wilde en je was niet te stuiten in je ijver om het te beoordelen als iets wat lastig te leren is of te ingewikkeld om te vatten.
Niemand die begrijpt wat je geleerd hebt, hoe zorgvuldig je dat hebt gedaan en welke moeite jij je hebt getroost die lessen eindeloos te oefenen en te herhalen in elke jou denkbare vorm, kan ooit de kracht van jouw leervaardigheid in twijfel trekken.
Er is in de wereld geen grotere kracht. De wereld werd erdoor gemaakt en ook nu nog is ze op niets anders aangewezen. De lessen die jij jezelf hebt onderwezen, zijn zo uit-en-te-na geleerd en zo star, dat ze als zware gordijnen oprijzen om eenvoudige en voor de hand liggende zaken aan het oog te onttrekken. Zeg niet dat jij die niet kunt leren. Want jouw vermogen om te leren is sterk genoeg om je te onderwijzen dat jouw wil niet de jouwe is, je gedachten jou niet toebehoren en zelfs dat jij iemand anders bent. (T. 31. I. 2:7 - 3:6)

Daarom helpt Jezus ons niet alleen om onze bekwaamheden te herkennen, maar ook met de noodzaak om datgene wat we onszelf zo vakkundig geleerd hebben, af te leren. Om dit ongedaan maken te realiseren is een grote discipline in het leren vereist. De noodzaak dus van dit werkboek.

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten