donderdag 29 november 2018

Les 72 – Grieven koesteren is een aanval op Gods verlossingsplan (deel 1).


In deze les heeft Jezus het voor een groot deel over het lichaam. Niet het lichaam maar ons geloof erin is het probleem want het lichaam dient als verdediging voor de bron, namelijk de schuld in onze denkgeest.

(1:1) Hoewel we hebben vastgesteld dat het verlossingsplan van het ego het tegendeel is van dat van God, hebben we nog niet benadrukt dat het een actieve aanval is op Zijn plan en een doelbewuste poging dat te vernietigen.

Wanneer we bij ons oordelen en vasthouden aan grieven deze ‘doelbewuste poging’ onmiddellijk zouden ervaren, zouden we er ook gelijk mee ophouden. Het ego scheidt echter oorzaak af van het gevolg. Zo zijn we niet bewust wat we in feite aan het doen zijn en blijven hiermee doorgaan. Jezus haalt in de tekst hetzelfde punt aan daar waar hij het venijn van een speciale relatie bespreekt en we lezen dat we hiermee niet enkel het vergevingsplan van God teniet doen, maar we bovendien God Zelf vernietigen:

Als je de speciale relatie als een triomf over God zou zien, zou je die dan willen? Laten we niet denken aan haar angstaanjagend karakter, noch aan de schuld die ze onvermijdelijk met zich brengt en evenmin aan de droefheid en eenzaamheid. Want dat zijn slechts kenmerken van de hele afscheidingsreligie en van de algehele context waarin die gedacht wordt voor te komen. Het centrale thema in haar litanie aan het offer is dat God moet sterven opdat jij kunt leven. En juist dit thema wordt in de speciale relatie uitgespeeld. (T. 16. V. 10:1-5)

Het is van essentieel belang dat wij de gevolgen herkennen van onze oordelen. Ertegen kiezen zou anders geen enkele betekenis hebben.

(1:2) Bij die aanval worden God de eigenschappen toegedicht die feitelijk eigen zijn aan het ego, terwijl het ego de eigenschappen van God schijnt aan te nemen.

Dit is een heel belangrijk thema in Een Cursus in Wonderen. Het helpt ons te begrijpen waarom de wereld zo’n afschuwelijk beeld van God heeft gemaakt: de vernietiger, wreker, bestraffer, scheidsrechter van de speciaalheid, enz.

We projecteren onze onbewuste gedachten die we over onszelf hebben en zien ze nu in God aanwezig. We hebben dit in de vorige les besproken waarbij we de weerlegging uit de tekst hebben geciteerd over de onmogelijkheid om God niet als een lichaam waar te nemen eens wij onszelf ervaren in een lichaam – projectie maakt perceptie. Het is niet alleen ons geloof in een lichaam dat we op God projecteren maar tevens het onderliggende denksysteem van zonde, schuld en angst. Gegeven de onveranderlijke aard van dit fundamentele principe van de denkgeest, nogmaals, projectie maakt perceptie, kan het niet zo zijn dat we onze onbewuste kenmerken van zelfzucht en haat niet zouden projecteren op onze Schepper. In de volgende beelden van de zon en de zonnestraal, de oceaan en de rimpelingetje op het water, wordt God door dit kleine zelf waargenomen als het monster:

In zijn verbazingwekkende arrogantie heeft dit nietige zonnestraaltje besloten de zon te zijn en roept dit nauwelijks waarneembare rimpelingetje zichzelf uit tot oceaan. Denk je eens in hoe alleen en angstig deze kleine gedachte is, deze oneindig kleine illusie, die zichzelf afgezonderd houdt tegenover het universum. De zon wordt de ‘vijand’ van het zonnestraaltje en wil het verslinden en de oceaan jaagt het rimpelingetje angst aan en wil het verzwelgen. (T. 18. VIII. 3:4-6)

Bovendien is het ook zo dat, wanneer we een ander principe van het ego van de een of de ander volgen, wat eens God was nu wij geworden zijn. Wij, het afgescheiden en autonoom ego-zelf, zijn nu de scheppers geworden. We zullen op deze fundamentele dynamiek van het ego later in het werkboek nog terugkomen.

(2) De fundamentele wens van het ego is Gods plaats in te nemen. In feite is het ego de fysieke belichaming van die wens. Want het is die wens die de denkgeest met een lichaam schijnt te omgeven, hem afgescheiden en geïsoleerd houdt en niet in staat de denkgeest van anderen te bereiken, tenzij via het lichaam dat werd gemaakt om hem gevangen te houden. De beperking van communicatie kan niet het beste middel ter uitbreiding van communicatie zijn. Toch wil het ego jou doen geloven dat dit wel zo is.

Dit zijn ondubbelzinnige uitspraken over de basiseigenschappen van het ego, zijn verlangen om autonoom, onafhankelijk en vrij te zijn en dan te geloven dat het deze onmogelijkheid heeft volbracht!  Het lichaam, de fysieke belichaming van die wens (van het ego), is nu de vervanging van God en staat op zichzelf. In de tekst leert Jezus ons dat het lichaam een beperking van de liefde is (T. 18. VIII. 1:2). Nochtans is in de Cursus communicatie het lied van de onbegrensde liefde die de Vader en de Zoon voor elkaar zingen, een lied van perfecte eenheid en vereniging. Het lichaam houdt die werkelijkheid afgescheiden van ons bewustzijn.  De passage uit ‘De kleine tuin’ benoemt ook dit idee dat het lichaam ons afgescheiden houdt van God, uit zoals we in deze representatieve passage kunnen zien:

God kan niet in een lichaam komen, noch kun jij je daar met Hem verbinden. Het zal altijd lijken alsof een beperking van liefde Hem buitensluit en jou van Hem gescheiden houdt. Het lichaam is een nietig hekje rond een klein deel van een glorierijk en compleet idee. Het trekt een cirkel, oneindig klein, rond een minuscuul segment van de Hemel dat zich van het geheel heeft afgesplitst en het verkondigt dat jouw koninkrijk daarbinnen ligt, waar God geen toegang vindt. (T. 18. VIII. 2:3-6)

In de volgende twee alinea’s legt Jezus uit dat wanneer we aan grieven vasthouden dit altijd tegenover een lichaam is. Dit verwijst naar het idee van les 161 dat zegt dat haat specifiek is. Wanneer ik wil haten dan moet er een lichaam buiten mij zijn die gehaat kan worden. Jezus helpt ons met de bewustwording dat onze grieven samengaan met lichamen, het tegenovergestelde van onze identiteit als geest:

(3) Ook al is de poging om de beperkingen te handhaven die een lichaam tracht op te leggen hier overduidelijk, het is misschien niet zo duidelijk waarom grieven koesteren een aanval is op Gods verlossingsplan. Maar laten we eens het soort zaken onder de loep nemen waarom jij geneigd bent grieven te koesteren. Zijn ze niet altijd verbonden met iets wat een lichaam doet? Iemand zegt iets wat jou niet aanstaat. Hij doet iets wat jou ergert. Hij ‘verraadt’ zijn vijandige gedachten door zijn gedrag.

Herinner je de rol die het lichaam speelt in het plan van het ego om de Zoon van God geestloos te houden. Het is niet alleen de bewering van het ego dat de afscheiding daadwerkelijk is gebeurd, maar is bovendien de hoop dat het lichaam van iemand anders een veilige schuilplaats vormt voor onze schuld. Dus dwalen de ogen van onze lichamen gemeen rond in hun wereld klaar om het eerste het beste bewijs aan te grijpen dat onze broeder de zondaar is en ons onschuldig achterlaat, vrij van elke vorm van bedreiging van straf. Onze broeder ‘zegt iets wat (ons) niet aanstaat’ omdat wij willen dat hij iets zegt dat ons niet aanstaat.  Dit betekent niet dat wij niet verantwoordelijk zijn voor wat hij zegt, maar we zijn wel degelijk verantwoordelijk voor onze interpretatie van wat hij gezegd heeft. Met andere woorden, wij willen dat de vijandigheid, die op onszelf gericht is, in iemand anders is en geven zo ‘de hongerige honden van de angst’ (T.19. IV. A. 15:6) van het ego vorm:

De boodschappers van de angst krijgen nors de opdracht schuld op te sporen, ieder greintje kwaad en zonde dat ze kunnen vinden te koesteren en op straffe des doods niets ervan te verliezen en het eerbiedig voor hun heer en meester neer te leggen. … De boodschappers van de angst worden door een schrikbewind afgericht en ze beven wanneer hun meester ze oproept hem te dienen. … Zijn boodschappers sluipen schuldbewust weg in hun hongerige zoektocht naar schuld, want hun meester hongert ze uit, laat ze verkleumen en maakt ze heel vals en vergunt ze alleen zich tegoed te doen aan wat ze naar hem hebben teruggebracht. Geen enkele flinter schuld ontsnapt aan hun hongerige ogen. En in hun bloeddorstig zoeken naar zonde storten zij zich op elk levend wezen dat ze zien en slepen het schreeuwend voor hun meester om te worden verslonden. … Want ze zullen je berichten brengen van botten, vel en vlees. Hun is geleerd naar het bederfelijke op zoek te gaan en terug te keren met de strot vol bedorven en verrotte dingen. Voor hen zijn dergelijke dingen prachtig, want ze lijken hun knagende, razende honger te stillen. (T. 19. IV. A. 11:2; 12:3,5-7; 13:2-4)

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten