zondag 14 januari 2018

Les 12 ~ Ik voel onvrede omdat ik een betekenisloze wereld zie. (deel 1)

Les 5 en 6 zeggen respectievelijk ‘Ik voel nooit onvrede voor de reden die ik denk’ en ‘Ik voel onvrede omdat ik iets zie wat er niet is.’ Deze les verstevigd deze beide ideeën. Ik voel dus onvrede omdat ik een betekenisloze wereld zie. Jezus legt hier nu uit waarom deze stellingname klopt.

(1) Dit idee is zo belangrijk omdat het de correctie inhoudt van een van de voornaamste vervormingen in je waarneming. Jij meent dat je vrede wordt verstoord door een angstaanjagende wereld of een treurige wereld of een gewelddadige wereld of een waanzinnige wereld. Al deze eigenschappen schrijf je haar zelf toe. Op zichzelf is de wereld zonder betekenis.

We nemen geweld, vijandigheid, waanzin en een groot aantal andere toestanden waar. Jezus ontkent hier niet dat we dit waarnemen. Hij zegt hier enkel dat wat we waarnemen niet echt is. Hij zegt ook niet om deze waarnemingen hoe dan ook te ontkennen (zie hiervoor bijv. T. 2. IV. 3:8-11) Hij helpt ons hier eerder bewust te worden waar deze waarnemingen vandaan komen. Wanneer ik onvrede voel is dat niet omdat iemand of iets in deze wereld mij iets heeft aangedaan, zoals we ook in les 31 kunnen zien ‘dat ik niet het slachtoffer ben van de wereld die ik zie.’

Dit is het centrale thema doorheen de hele Cursus in Wonderen: de wereld op zich is betekenisloos want ze komt voort uit een betekenisloze gedachte. Die betekenisloze gedachte is dat ik afgescheiden kan zijn van God, in feite dat ik niet alleen afgescheiden van God kan zijn, maar dat ik dat ook ben. Het is betekenisloos omdat de gedachte een verdediging is tegen het enige wat betekenis heeft; God en Zijn totale Creatie. Wanneer je dus gelooft dat jij je kan afscheiden van het enige wat betekenis heeft, dan wordt al het andere onvermijdelijk ‘betekenisloos’.

(2:1-2) Deze oefeningen doe je met je ogen open. Kijk om je heen, ditmaal heel langzaam.

Jezus zegt hier opnieuw om ons te focussen op wat we zien, rekening houdend dat ons al geleerd werd dat er geen verschil is tussen wat we zien en wat we denken.
Merk, in wat nu volgt, ook op dat de aandacht wordt gelegd op het feit dat alle illusies gelijk zijn en daarom dus ook even illusoir.

(2:3-7) Probeer een tempo te vinden waarbij je blik in een rustig en redelijk regelmatig ritme van het een naar het ander glijdt. Laat de tijd tot je blik verder glijdt niet beduidend langer of korter worden, maar probeer liever doorlopend eenzelfde gelijkmatig tempo aan te houden. Wat je ziet, doet er niet toe. Dit leer je jezelf wanneer je alles waar je blik op rust evenveel aandacht en evenveel tijd geeft. Dit is een eerste stap om te leren aan alles evenveel waarde toe te kennen.

Bij de inleiding van les 1 heb ik het kort gehad over de eerste wet van de chaos van het ego die zegt dat er een rangorde is in illusies wat inhoudt dat er bepaalde dingen en mensen zijn die belangrijker zijn dan andere. Bij het toepassen van dit idee ‘dat ik onvrede voel omdat ik een betekenisloze wereld zie’ kunnen we zien hoe moeilijk het is om deze diepgewortelde gewoonte, de gewoonte van het zien van verschillen, door te breken. Jezus wil dat we begrijpen dat alles even betekenisloos is omdat alles voortkomt uit dezelfde betekenisloze gedachte. Alles wat we in het universum van tijd en ruimte zien, inclusief onszelf, is niet meer en niet minder dan een deel, een fragment van de oorspronkelijke gedachte dat we afgescheiden kunnen zijn - en dat ook zijn – van God en van ons zelf. Elk fragment houdt de kenmerken in van die oorspronkelijke gedachte, een ‘nietig, dwaas idee waardoor de Zoon van God vergat te lachen.’ (T. 27. VIII. 6:2)

Voor ons is het nu nodig dat wij ons herinneren te lachen met deze betekenisloosheid, deze dwaasheid, niet omdat het om te lachen is in de gebruikelijke zin van het woord. We lachen het vriendelijk toe met een glimlach die zegt dat het niets te betekenen heeft omdat het een onmogelijkheid is.

Om een gebruikelijk beeld te nemen: het is alsof een enorme ruit in miljoenen en miljoenen stukken verbrijzeld is. Elk fragment, elk deel heeft dezelfde kenmerken van het geheel, van de originele ruit, elk deel heeft bijvoorbeeld dezelfde chemische samenstelling.
Elk van ons en alles in deze wereld is bij manier van spreken een van deze deeltjes – alle even betekenisloos – omdat alles afkomstig is van dezelfde betekenisloze gedachte.

De reden dat ik niet in vrede ben is omdat de wereld getuige is van het schijnbare feit dat ik gelijk heb. Gezien ik geloof dat ik in een wereld ben die buiten mij is, herinnert deze wereld mij aan de oorspronkelijke gedachte voor het ontstaan van de wereld -om nog maar niet te spreken van mijn individueel bestaan – dat ik de Hemel vernietigd heb en God heb gedood. Dit maakt mij bijzonder onrustig omdat ik geloof dat God terug zal komen en mij zal straffen voor wat ik gedaan heb. Dit concept wordt in de volgende twee lessen verder uitgewerkt.

Anderzijds vraagt Jezus jou, als student die zijn werkboeklessen doet, niet dat je de volle betekenis van zijn stellingname begrijpt. Dat begrip zal er komen door het bestuderen van de tekst, maar hij verzoekt je wel om te beginnen met het oefenen je waarnemingen niet langer serieus te nemen.

In de volgende alinea vraagt Jezus ons om zowel positieve als negatieve zaken in te sluiten:

(3:1-6) Zeg tegen jezelf, terwijl je rondkijkt:

Ik denk dat ik een beangstigende wereld zie, een gevaarlijke wereld, een vijandige wereld, een treurige wereld, een verdorven wereld, een krankzinnige wereld,

enzovoort, waarbij je elke beschrijvende term gebruikt die je maar te binnen schiet. Wanneer er termen in je opkomen die eerder positief dan negatief lijken, neem die dan op. Je zou bijvoorbeeld aan ‘een goede wereld’ of ‘een bevredigende wereld’ kunnen denken. Komen zulke termen bij je op, gebruik ze dan samen met de rest. Je zult nu waarschijnlijk nog niet begrijpen waarom deze ‘aardige’ bijvoeglijke naamwoorden in deze oefeningen thuishoren, maar vergeet niet dat een ‘goede wereld’ ook een ‘slechte’ impliceert en een ‘bevredigende wereld’ ook een ‘onbevredigende’ impliceert.

Wat hier inhoudelijk gezegd wordt maar niet gedetailleerd wordt besproken, is dat verschillen en tegenstellingen ons stevig vasthouden in de wereld van dualistisch denken. De tekst definieert de Hemel als ‘het gewaarzijn van een volmaakte Eenheid waar van dualiteit geen sprake is’. In de Hemel is er dus geen goed of geen slecht, er is enkel God. Dit leren herkennen is een belangrijk onderdeel van onze training.

(3:7-8) Alle termen die in je denkgeest opkomen zijn als onderwerp voor de oefeningen van vandaag geschikt. Hun ogenschijnlijke kwaliteit doet er niet toe.


Met andere woorden, het maakt niet uit of de termen belangrijk zijn of heilig; alles in de wereld is afkomstig van een illusoire gedachte en een illusie is een illusie en blijft een illusie.

(wordt vervolgd) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten