zaterdag 20 januari 2018

Les 14 ~ God heeft geen betekenisloze wereld geschapen.

(1) Het idee van vandaag is uiteraard de reden waarom een betekenisloze wereld onmogelijk is. Wat God niet geschapen heeft, bestaat niet. En alles wat wel bestaat, bestaat zoals Hij het heeft geschapen. De wereld die jij ziet heeft niets met de werkelijkheid te maken. Ze is je eigen makelij en bestaat niet.

Zinnen zoals deze worden door studenten van Een Cursus in Wonderen vaak gebruikt als een manier om de metafysica ervan te verzwakken en beweren dat de Cursus niet zegt dat God de wereld niet heeft geschapen. Ze beweren eerder dat de Cursus enkel leert dat God de wereld zoals zij haar zien niet geschapen heeft. Het is waar dat sommige aannames dergelijke woordkeuze hebben, maar dat is enkel omdat Jezus ons wil leren aandachtig te zijn op wat we zien. Vele keren, zowel in het werkboek als op vele andere plaatsen in de rest van het materiaal, verduidelijkt hij dat God de wereld niet kan geschapen hebben omdat ze totaal tegengesteld aan Hem is (zie hiervoor o.a. T. 4. I. 11; T. 29. VI. 2:7-10; Wd1. 132. 4-6; Wd1. 152. 5-7; VvT. 4.1).

Alles in de wereld van specifieke dingen en vormen veranderen en gaan dood. Een dergelijke wereld is buiten God en kan daarom niet bestaan. Het feit dat wij een wereld waarnemen betekent al dat ze niet werkelijk is en dat wij dat ook niet zijn. En dit betekent, nogmaals, niet alleen voor de wereld die we zien. Studenten denken soms, per vergissing, dat dit bijvoorbeeld wil zeggen dat God de kanker die ik waarneem niet gemaakt heeft. Het feit dat ik een wereld zie is beweren dat er een realiteit bestaat buiten God, dat er een realiteit buiten God mogelijk is en als ik een wereld waarneem dan moet er een waarnemer zijn en iets wat waargenomen wordt; een onderwerp en voorwerp; waarnemer en waargenomene, wat dus wil zeggen dat we vastzitten in de dualiteit. God kan alleen Zichzelf schapen, en dat houdt in alleen een geestelijk, spiritueel Wezen van een volmaakte Eenheid en Liefde, onveranderlijk en eeuwig. Met andere woorden wat God niet geschapen heeft bestaat niet en alles wat bestaat is zoals Hij het heeft geschapen – de staat van de Hemel.

(2) De oefeningen van vandaag moeten van begin tot eind met gesloten ogen worden gedaan. De periode van gedachtenonderzoek dient kort te zijn, hoogstens een minuut. Houd niet meer dan drie oefenperioden met het idee van vandaag, tenzij jij je er prettig bij voelt. Als dat zo is, komt dat omdat je werkelijk begrijpt waar ze toe dienen.

Jezus oefent geen druk uit op ons. De vierde zin is ook een belangrijke. Ons ‘prettig voelen’ kan ook toegeschreven worden aan niet begrijpen omdat we zo bang zijn voor om onze denkgeest opnieuw op te voeden, wat deze perioden van gedachtenonderzoek met zich meebrengen. In dat geval zal onze ‘prettig voelen’ een vals ‘prettig gevoel’ zijn en dat is niet wat Jezus bedoelt.

(3:1) Het idee van vandaag is een nieuwe stap om te leren de gedachten die jij op de wereld geschreven hebt los te laten en daarvoor in de plaats het Woord van God te zien.

Jezus helpt ons te begrijpen dat er een welbepaalde motivatie is voor het vasthouden aan onze gedachten. Het is niet zo dat ze als bij toverslag komen en gaan zoals later in werkboekles 158. 4:1 wordt omschreven; ze verschijnen niet zomaar. Bijvoorbeeld wanneer ik stil probeer te zijn om te mediteren of te bidden en plotseling komt er een vreemde, afleidende gedachte naar boven dan komt die zomaar niet uit het niets. Die komt omdat ik bang ben voor de liefde en de vrede die in mijn denkgeest opkomt wanneer ik stil ben. Mijn gedachten moeten daarom vlug de gedachten van Jezus vervangen, mijn ervaring van speciaalheid in plaats van de ervaring van zijn liefde. Wat hier belangrijk is en onrechtstreeks te verstaan wordt gegeven is dat er een welbepaalde motivatie is voor de manier waarop ik de wereld ervaar en voor de gedachten die haar gestalte hebben gegeven. Als ik deze gedachten kan loslaten – wat zal gebeuren wanneer ik Jezus vraag mij te helpen er samen met hem naar te kijken – dan zullen ze verdwijnen. Wat dan overblijft is het Woord van God, dat, zoals reeds eerder gezegd, het Verzoeningsprincipe is dat zegt dat de afscheiding niet gebeurd is.

(3:2-3) De eerste stappen in deze omruiling, die werkelijk verlossing genoemd kan worden, kunnen behoorlijk lastig en zelfs behoorlijk pijnlijk zijn. Sommige zullen je regelrecht de angst in voeren.

Voor het eerst drukt Jezus zich in zijn lessen op die manier uit. Er zullen meerdere van die stellingnames volgen en we vinden ze ook in het tekstboek en in het handboek voor leraren terug: vergeving is een moeilijk proces en zal angst in de hand werken (zie bijv. T. 27. VII. 13:3-5); Wd1. 196. 10; Hvl. 4. I. A. 3-5-7) En er klopt vast en zeker iets niet wanneer je met deze kwestie geen problemen kent, wanneer je niet vecht tegen vergeving, wanneer je er niet bang of verveeld door wordt of zelfs de neiging hebt om het boek weg te gooien. Wanneer je nooit een dergelijk ongemak ervaart dan wil dat bijna altijd zeggen dat je onvoldoende aandacht geeft aan wat er gezegd wordt.
Een Cursus in Wonderen zegt dat ‘angstige mensen boosaardig kunnen zijn’ (T. 3. I. 4:2). Deze lessen moeten wel angst opwekken omdat ze niet alleen de manier uitdagen waarop jij de dingen buiten jou waarneemt, maar de hele basis van je identiteit uitdaagt. Dat is waar in les 13 naar verwezen wordt wanneer Jezus zegt dat ‘Het onderkennen van betekenisloosheid diepe verontrusting wekt bij alle afgescheidenen.’ Iedereen die gelooft dat hij een afgescheiden en autonoom wezen is zal bij deze gedachten onrust ervaren. Jezus zegt hier dus dat het goed is als je hierbij moeite ondervindt, als dit angst voortbrengt en je daarom weerstand biedt. Deze toelichting is bijzonder belangrijk omdat mogelijk de grootste vergissing die mensen met Een Cursus in Wonderen maken is door het ego te ontkennen en de inherente moeilijkheden wanneer je er naar kijkt en het daarbij te laten. Iedereen wil het proces bagatelliseren en het mooier maken dan het is omdat niemand wil omgaan met de volledige toedracht van deze gedachten die, nogmaals, letterlijk zeggen dat jij niet bestaat. Denk nog maar eens aan de zin die ik eerder aangehaald heb uit hoofdstuk 28 (I. 1:6) dat als de wereld reeds lang geleden voorbij was en jij een deel bent van de wereld, jij ook reeds lang voorbij bent. Wie is de ‘jij’ dan die denkt en voelt en de oefeningen doet? Het antwoord op deze vraag leidt ‘direct naar angst.’

(3:4-6) Maar je wordt daar niet achtergelaten. Je zult er verre aan voorbij gaan. Onze weg leidt naar volmaakte veiligheid en volmaakte vrede.

Jezus wil dat je begrijpt dat de onrust, de verschrikking, de weerstand en de strubbeling deel uitmaken van een groter proces en dat daar Iemand is die jou er doorheen zal helpen. Zoals we reeds gezien hebben heeft hij het over de Heilige Geest die ons doorheen deze schijnbare verschrikking leidt. Hij zal je door de cirkel van angst heen leiden naar de Liefde van God die aan de andere zijde is. (T. 18. IX. 3) Daarom is het zo belangrijk een relatie met Jezus of de Heilige Geest op te bouwen. Iemand binnen in je, een niet egogedachte die je doorheen het proces kan leiden. Wanneer je zonder Hem naar je ego wil kijken dan wordt je eerder geworpen in de verschrikking van de ontkenning en het geloof dat alles wonderlijk is. Jezus zegt je: ‘Ja er zal inderdaad strubbeling, weerstand en angst zijn, maar ik zal je er doorheen leiden.’
Alinea 4 en 5 waarschuwen voorzichtig te zijn met het gedwongen doen van de oefeningen en dringen er tegelijkertijd op aan niets uit te sluiten van jouw zintuigelijk veld. Het is onnodig te zeggen dat dit makkelijker gezegd dan gedaan is en het is ook daarom dat Jezus geen onderscheid maakt in ons oefenen in het centrale thema van dit eerste deel van zijn mindtrainingsprogramma voor ons:

(4 – 5) Denk met gesloten ogen aan al de gruwelen in de wereld die in je denkgeest opkomen. Benoem ze één voor één zoals ze zich aan je aandienen en ontken dan de werkelijkheid ervan. God heeft dit niet geschapen en dus is het geen werkelijkheid. Zeg bijvoorbeeld:

God heeft die oorlog niet geschapen en dus is hij geen werkelijkheid.
God heeft dat vliegtuigongeluk niet geschapen en dus is het geen werkelijkheid.
God heeft die ramp [duid die nader aan] niet geschapen en dus is ze geen werkelijkheid.

Tot de geschikte onderwerpen om het idee van vandaag op toe te passen hoort ook alles waarvan je bang bent dat het jou of iemand om wie jij bezorgd bent, zou kunnen overkomen. Omschrijf de ‘ramp’ telkens heel nauwkeurig. Gebruik geen algemene termen. Zeg bijvoorbeeld niet: ‘God heeft geen ziekte geschapen’, maar: ‘God heeft geen kanker geschapen’ of hartaanvallen of wat er verder angst in je oproept.

Jezus wil dat we hierin zowel persoonlijke als collectief beangstigende feiten opnemen en benadrukt hiermee het belang dat er in illusies geen rangorde is.

En nu naar de volgende alinea 6:

(6:1) Dit is jouw persoonlijk gruwelenrepertoire waarnaar je zit te kijken.

Jezus legt de klemtoon op het negatieve, maar hij zou hier evengoed de klemtoon op positieve dingen kunnen leggen. Daarom is het dat God niet alleen geen kanker heeft geschapen, Hij heeft ook geen gezond lichaam geschapen, Hij heeft geen vliegtuigongeluk geschapen noch heeft Hij een ruimteschip gemaakt dat veilig op de maan is geland.

(6:2-8) Deze dingen zijn deel van de wereld die jij ziet. Sommige ervan zijn gemeenschappelijke illusies, andere maken deel uit van jouw persoonlijke hel. Dat maakt niet uit. Wat God niet geschapen heeft, kan alleen in jouw eigen denkgeest, los van die van Hem bestaan. Daarom heeft het geen betekenis. Sluit ter erkenning van dit feit de oefenperioden af met een herhaling van het idee van vandaag:

God heeft geen betekenisloze wereld geschapen.

Alles wat jij denkt dat te maken heeft met dualiteit, afscheiding, individualiteit of speciaalheid is niet in de Geest van God omdat Hij enkel perfecte Eenheid en Liefde is waarin geen enkele afscheiding mogelijk is. Daarom, wanneer het niet in Zijn Geest is dan heeft het geen betekenis en bestaat het ook helemaal niet.

Merk de term ‘gemeenschappelijke illusies’ op. Als deel van het Zoonschap – de enige denkgeest – vinden wij, in sommige dingen die we in de fysieke wereld waarnemen, een overeenstemming: afmetingen, vorm, kleur, enz.. Maar het feit dat deze illusies gedeeld worden maakt nog niet dat ze waar zijn. Dit zijn de ‘gemeenschappelijke illusies’: ‘niets zo verblindend als de waarneming van vorm.’ (T. 22. III. 6:7) zoals in de tekst staat geschreven, een belangrijke toelichting waar we nog vaak zullen naar terugkeren. Alleen Gods kennis is waar, in scherp contrast met de illusoire waarnemingswereld van het ego.

(7) Het idee van de dag kan uiteraard toegepast worden op alles wat buiten de oefenperioden om vandaag je vrede verstoort. Wees heel specifiek in je toepassing. Zeg:

God heeft geen betekenisloze wereld geschapen.
Hij heeft [omschrijf de situatie die je vrede verstoort] niet geschapen en dus is dat geen werkelijkheid.


Hier zie je hoe Jezus ons in deze lessen herhaaldelijk vraagt om zijn leer in ons dagelijks leven heel specifiek toe te passen. Wanneer we dit niet zo doen verzekerd hij ons dat we ze nooit zullen leren wat uiteraard de verleiding van het ego is. Om dit proces te leren leidt hij ons gemoedelijk door onze illusies van onze specifieke wereld van vorm te brengen naar de inhoud van zijn niet specifieke waarheid van vergeving. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten