donderdag 4 januari 2018

Les 8 ~ Mijn denkgeest is voortdurend bezig met voorbije gedachten - deel 1

Naarmate je de lessen leest en de oefeningen doet kan je vaststellen dat er een duidelijke volgorde is. Jezus begint met gewone ideeën en uitspraken in verband met de wijze waarop we de wereld waarnemen. Hij gaat dan snel over naar de wijze waarop we onze gedachten waarnemen. Bij les 8 nu duidt hij duidelijk de verbinding aan tussen onze gedachten en de wereld, de specifieke oorzaak en het gevolg. Voor het eerst ook spreekt hij in het werkboek over de onwerkelijkheid van de wereld en brengt hij het idee van projectie naar voren, een principe dat indirect aangehaald werd in de eerste 7 lessen, maar in de volgende lessen duidelijker wordt. Jezus geeft tot hiertoe aan dat wat wij zien betekenisloos is omdat wat wij zien afkomstig is van wat we denken. En wat we denken (in onze egodenkgeest) is betekenisloos omdat het de ware Betekenis ontkend. In deze les wordt dit duidelijker omschreven:

(1:1) Dit idee is natuurlijk de reden waarom jij alleen het verleden ziet.

Les 7 ‘Ik zie alleen het verleden’ introduceerde het idee dat alles wat we zien betekenisloos is omdat het gesteund is op onze gedachten uit het verleden. In les 8 gaat Jezus verder en breidt hij zijn betoog over tijd en het verleden verder uit. 
Mijn denkgeest is voortdurend bezig met voorbije gedachten. Het is niet alleen zo dat we enkel het verleden zien wat, nogmaals, het thema van les 7 is, maar we zien enkel het verleden omdat we alleen het verleden denken. Jezus brengt hier het idee naar voren dat wat wij buiten ons zien afkomstig is van wat wij innerlijk denken, een hoofdthema uit de tekst ‘projectie maakt waarneming’ (T. 13. V. 3:5; T. 21. Inl. 1:1). Wat we geloven en binnen in ons voor waar hebben aanvaard - of dit nu als kind van het ego is of als kind van God - het zal zich onmiddellijk weerspiegelen in wat we buiten ons zien omdat het innerlijke en het uiterlijke een en hetzelfde is. Dit is een variatie op het elementaire principe van Een Cursus in Wonderen dat ‘ideeën hun bron niet verlaten’. We komen later nog terug op dit allesomvattende thema. Dat mijn denkgeest voortdurend bezig is met voorbije gedachten is natuurlijk de reden waarom we alleen maar het verleden zien (Wd1. 8.1:1). En hoewel dit niet expliciet vermeld is, is het principe ‘wat we zien is afkomstig van wat wij denken’ hier wel degelijk in omvat. Daarom:

(1:2) Niemand ziet werkelijk iets.

Dit is een van de uitspraken waarvan jouw denkgeest, wanneer je begint met het lezen van de tekst of met de lessen, de neiging heeft dit verdoezelen omdat je niet echt wil accepteren wat Jezus zegt. Hij bedoelt echter letterlijk ‘dat niemand werkelijk iets ziet’.

(1:3) Hij ziet slechts zijn naar buiten geprojecteerde gedachten.

In de tekst en ook wel in het werkboek zijn er verschillende passages waar Jezus duidelijk maakt dat de ogen van het lichaam niet zien, net zoals het lichaam niet denkt, voelt, hoort of iets doet. Het doet gewoon datgene wat de denkgeest het vertelt te doen (onder andere in T. 28. V. 5:3-8; T. 28. VI. 2:1-9; H. 8.3:3-4:3). Het lichaam kan eigenlijk gezien worden als een pop of een robot die de orders van zijn meester uitvoert. Dat is waarom wij niets zien. Alles wat we ‘zien’ - en dit ‘zien’ moet tussen aanhalingstekens geplaatst worden - is een projectie van wat we hebben gedacht. En zoals we reeds gezien hebben is wat we gedacht hebben, door naar het ego te luisteren, gewoon niets.

(1:4) Het feit dat je denkgeest steeds bezig is met het verleden is de oorzaak van de verkeerde opvatting van tijd waaronder jouw zien lijdt.

Zowel in het voorwoord als in de bespreking van de inleiding van het werkboek heb ik gezegd dat een manier om de tijd - zoals wij die kennen - te begrijpen, d.w.z. lineair – verleden, heden en toekomst - is door er bewust van te zijn dat het niets meer is dan een weerspiegeling of een schaduwbeeld van het denksysteem van zonde, schuld en angst van het ego. Wanneer we er voor gekozen hebben om onze individualiteit boven de Eenheid van de Heilige Geest te stellen en deze individuele identiteit wilden behouden, heeft het ego voor ons het denksysteem van zonde, schuld en angst opgebouwd. 

Om deze belangrijke dynamiek nog eens te herhalen: zonde zegt dat we in het verleden tegenover God gezondigd hebben; we ervaren, in wat het ego het ‘heden noemt, schuld over hetgeen we gedaan hebben en gezien schuld altijd om straf vraagt zijn we bang (angstig) voor de straf van God, straf waarvan we geloven dat we die verdienen. En deze angst voor straf wijst natuurlijk naar de toekomst. 

Wanneer je deze onheilige drie-eenheid van zonde (verleden), schuld (heden) en angst (toekomst) in gedachten houdt terwijl je deze eerste alinea leest, wordt dit veel duidelijker. Wanneer we naar buiten kijken zien we een wereld die door tijd geregeerd wordt. En het is natuurlijk ook een wereld van ruimte. Tijd en ruimte, zoals de tekst het beschrijft, zijn twee zijden van dezelfde vergissing (T. 26. VIII. 1:3-5) 

Alles wat we dus buiten ons zien, zien we in termen van het verleden omdat we dit door de lens van onze individuele identiteit zien. Die identiteit vindt zijn oorsprong in zonde, het geloof dat we ons van God afgescheiden hebben en nu als aparte entiteiten bestaan. En gezien we in een strijd met God verwikkeld zijn, een thema dat we later zullen behandelen, komt dit er op neer dat we geloven dat we met iedereen in een strijd verwikkeld zijn. 

Met als gevolg dat elke perceptie, elke waarneming in onze wereld gericht met deze kwestie van speciaalheid omgaat: wie is de speciale persoon die zal winnen en welk speciaal iemand zal er verliezen. Wanneer dit een rechtstreekse expressie is neemt dit de vorm aan van speciale haat, indirect wordt het speciale liefde. Bovendien vindt speciaalheid haar oorsprong in het begrip van het ego over tijd die, nogmaals, voorkomt uit het geloof in zonde, schuld en angst. De wortels van speciaalheid zitten dus in het verleden. Het ‘misverstand over tijd’ is dat tijd werkelijk is - verleden, heden en toekomst - en dat dit heden en die toekomst rechtstreeks veroorzaakt worden door het verleden. 

Bovendien is de toekomst eerder een uitbreiding van het nu van het ego.

(1:5) Je denkgeest kan het heden, dat de enige tijd is die er is, niet vatten.

Het heden van het ego is niet het ‘heden’ waar Een Cursus in Wonderen naar verwijst als het ‘heilig ogenblik’. Gezien deze ervaring zijn oorsprong niet vindt binnen de tijd, vindt het ook zijn oorsprong niet in zonde, schuld en angst. Het vindt zijn oorsprong in het juist gerichte denken van de Heilige Geest in Wiens visie – die niet gebaseerd is op het verleden en al zeker niet op speciaalheid – het middel voor liefde wordt dat ons terug naar binnen leidt.

(1:6) Hij (je denkgeest) kan daarom tijd niet begrijpen en kan in feite niets begrijpen.


Dit is omdat alles wat we denken te begrijpen voortkomt uit de schijnbare realiteit van de ruimtelijke en tijdelijke wereld. Zolang wij ons als individuen afgescheiden en autonoom blijven identificeren, moeten we blijven geloven in de compleetheid van het hele egosysteem. Alles wat we daarom waarnemen is een schaduw van zijn illusoire afscheidingsgedachte, wat wil zeggen dat we helemaal niets begrijpen. 

(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten