dinsdag 2 januari 2018

Les 7 ~ Ik zie alleen het verleden.

Dit idee valt in het begin bijzonder moeilijk te geloven. Toch is het de basis voor al de voorgaande. Het is de reden waarom niets wat je ziet iets betekent. Het is de reden waarom je aan alles wat je ziet alle betekenis hebt gegeven die het voor je heeft. Het is de reden waarom je niets begrijpt wat je ziet. Het is de reden waarom je gedachten niets betekenen en waarom ze zijn als de dingen die je ziet. Het is de reden waarom je nooit van streek bent om de reden die je denkt. Het is de reden waarom je van streek bent omdat je iets ziet wat er niet is.

Les 7 is in essentie een samenvatting van de zes vorige lessen zoals we in de eerste alinea kunnen zien waar ze bijna woordelijk herhaald worden.

In de volgende alinea zien we dat Jezus terugkeert naar een idee die hij kort aanhaalde in de tweede alinea van les 3 – het belang van het zuiveren van voorbije gedachten in onze denkgeest. Nu breidt hij verder uit: de reden dat niets iets betekent en dat wij aan alles de betekenis gegeven hebben die het voor ons heeft. Wanneer je de vergelijking van zonde, schuld en angst met verleden, heden en toekomst in gedachten houdt zal dit jou helpen de motivatie om enkel het verleden te zien beter te begrijpen. Zonde wordt gelijkgesteld aan afscheiding want dit levert het bewijs dat ik een individu ben, onafhankelijk van God. Van zodra ik deze leugen geloof wordt ze automatisch naar buiten geprojecteerd en neemt ze de vorm van het verleden aan. Dus zie ik in alles het verleden want ik wil mijn individualiteit in stand houden.

Jezus verwoordt het hier zo:

(2) Oude ideeën over tijd zijn heel moeilijk te veranderen, omdat alles waarin je gelooft geworteld is in de tijd en afhangt van het feit dat je deze nieuwe ideeën hierover niet leert. Toch is dat precies de reden waarom je nieuwe ideeën over tijd nodig hebt. Dit eerste tijd-idee is niet echt zo vreemd als het in eerste instantie mag klinken.

Wanneer ook we in onvrede zijn is dat omdat we iets dat nu gebeurd is gelijkstellen met iets wat in het verleden is gebeurd. Ik zie een bepaald iemand en ik weet direct wat ik hiermee moet doen: deze persoon is een autoriteit en daarom is mijn haat gerechtvaardigd; dit is mijn rivaal en dus moet ik deze persoon haten; hij heeft een bepaalde huidskleur die ik moet haten. Haat vindt altijd zijn oorsprong in het verleden. Meestal echter is het geraffineerder dan voornoemde voorbeelden en daarom ook is er de noodzaak om te oefenen in het herkennen en accepteren van dit ‘eerste idee over tijd’.

Samengevat is het doel van in alles het verleden te zien dat het mij in staat stelt te zeggen dat ik besta. Het verleden waar maken is dus hetzelfde als zeggen dat zonde en afscheiding echt zijn en ik dus ook. Let overigens op de woordspeling op het woord ‘tijd’ in 2:2-3.

We krijgen nu een zeer specifiek voorbeeld al lijkt het eerder banaal:

(3) Kijk bijvoorbeeld eens naar een kopje. Zie je een kopje of laat je slechts je vroegere ervaringen de revue passeren van een kopje oppakken, dorst hebben, uit een kopje drinken, de rand van een kopje tegen je lippen voelen, ontbijten, enz.? En zijn je esthetische reacties op het kopje ook niet gebaseerd op vroegere ervaringen? Hoe zou je anders weten of dit soort kopje al dan niet zal breken wanneer je het laat vallen? Wat weet je van dit kopje, behalve wat je in het verleden hebt geleerd? Je zou er geen idee van hebben wat dit kopje is, als je het vroeger niet geleerd had. Zie je het dan wel werkelijk?

Maar, en dit is waar voor alles, we zien letterlijk niets omdat we alleen het verleden zien dat niet hier is.

(4) Kijk om je heen. Dit is in gelijke mate waar voor waar je ook naar kijkt. Erken dit door het idee van vandaag zonder onderscheid toe te passen op alles waar jouw blik op valt. Bijvoorbeeld:
Ik zie alleen het verleden in dit potlood.
Ik zie alleen het verleden in deze schoen.
Ik zie alleen het verleden in deze hand.
Ik zie alleen het verleden in dat lichaam.
Ik zie alleen het verleden in dat gezicht.


Het is bijzonder interessant om de keuzes van Jezus in de gekozen voorwerpen op te merken; zowel levende als levenloze dingen, bezield als onbezield. We zullen op dit punt nog terugkeren, maar voor nu wil ik het belang van het onderricht onderstrepen dat gelet op het feit dat de wereld ‘een uiterlijke weergave is van een innerlijke toestand’ (T. 21. Inl. 1:5) en deze innerlijke toestand een illusie is, het ook wel zo moet zijn dat het uiterlijke beeld ook een illusie is. Bovendien - gezien er geen ‘rangorde in illusies’ is - kan er ook geen wezenlijk verschil zijn onder al deze voorwerpen van onze zintuigelijke wereld, bezield of onbezield. Ze zijn allemaal even illusoir en daarom dus ook een en hetzelfde. Terwijl men kan zeggen dat dit compleet indruist op onze ervaring, leren we ook dat onze hele ervaring niet juist is. In deze lessen zien we Jezus’ voorlopige en subtiele pogingen om ons deze waarheid te leren en hoe hij ons voorzichtig leidt naar de aanvaarding ervan, voorbij hen naar God – de waarheid.

Tenslotte nog een andere waarschuwing tegen de verleiding om dat waarvan we voelen/denken dat het niet belangrijk is uit te sluiten. Dit vormt eerder een sluier voor wat we stiekem geloven dat het wel belangrijk is en waar de tekst naar verwijst als ‘onze geheime zonden en verborgen haatgevoelens.’ (T. 31. VIII. 9:2)

(5) Blijf niet bij één ding in het bijzonder stilstaan, maar denk eraan niets uitdrukkelijk weg te laten. Werp een korte blik op elk voorwerp en ga dan door naar het volgende. Drie of vier oefenperioden, van elk ongeveer één minuut, zullen volstaan.

Geen enkel onderscheid maken bij het reageren op de waarneming van de illusoire wereld blijft de centrale focus van het begin van het werkboek. Het bevat de middelen om het denksysteem van afscheiding van het ego ongedaan te maken en is de kern van een wonder: er is onder hen geen rangorde naar moeilijkheid. (T. 1. I. 1:1) 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten